Niels z'n Wadloper Bladzijde

C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987

Wadloper in documenten
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.

Inhoud
9. Pneumatische inrichting 11. Hulpstroominstallatie

10. Stuurstroominstallatie

Voor het elektronische stuur- en regelgedeelte, wordt verwezen naar C6515/XI.

10.1 Algemeen

Fig. 10.1.1-1 Schakelaar en meldlamp stuurstroom op stuurtafel
Fig. 10.1.1-2 Inschakelen stuurstroom
De stuurstroominstallatie wordt gevoed met 24 V via draad 100 (zie 11.2). De stuurstroominstallatie komt onder spanning, wanneer in de cabine, met een speciale sleutel de stuurstoomschakelaar 2S91 wordt ingezet (zie fig. 10.1.1-1). Hierdoor komt draad 102 onder spanning, zodat stuurstroomrelais 2K130 opkomt. Via diode 2V126 staat spanning op draad 103 en via de diode op print 2A198.1, draad 195 en het gesloten contact van stuurstroomrelais 2K130 staat dus ook spanning op draad 104 (zie fig. 10.1.1-2).

10.1.1 Meldlamp "stuurstroom"

Via de diode op print 2A225.1 staat spanning op doorgaande draad 017. Hierdoor gaat in iedere cabine, de meldlamp 2H107 branden (zie fig. 10.1.1-2). Via draad 017 wordt in iedere installatie het hulprelais 2K125.5 bekrachtigd. Voedingsdraad 230 zorgt via het contact van hoofdrelais 2K125.5 en draad 169 voor de bekrachtiging van de relais 2K125.1, 2K125.2, 2K125.4 en 2K124.1.
Deze relais zorgen in ieder rijtuig, voor inschakeling van de spanning voor respectievelijk:
Fig. 10.1.1-3 De stuurtafel
1.stuurstroomschakelaar
2.schakelaars tractie
3.toerenmeters dieselmotor
4.rijstandaanwijzer
5.verend rijhandel
6.schakelaar rijrichting
7.snelheidsmeters
8.meter hoofdreservoir- en treinleidingdruk
9.meter remcilinderdruk
10.remkraan
11.knop voor lagedrukoverlading
12.dodeman
13.schakelaars verlichting
14.meldlampen
15.dimschakelaar
16.bedieningsschakelaars deuren frontbalkon
17.schakelaar vergrendelen deuren (behalve frontbalkon)
18.schakelaar vergrendelen/ontgrendelen deuren trein
19.schakelaars ruitewisser/-sproeier
20.schakelaars verwarming
21.cicrulatiekleppen warme/koude lucht
22.drukknop "omroep"
23.microfoon "omroep"
24.telemicrofoon mobilofoon
25.klok
Fig. 10.1.1-4 Apparatenkast
Fig. 10.1.1-5 Elektronicacassettes Antiblokkeer en Verwarming (onder)
Fig. 10.1.1-6 Controle- en bedieingspaneel
Fig. 10.1.1-7 Elektronicacassettes tractiebesturing/toerenregeling

10.2 Starten en stoppen

10.2.1 Startcommando

Vanuit de cabine
Bij ingeschakelde stuurstroom staat in de "bediende installatie" 24 V op draad 104. Wanneer de start-/stopschakelaar 2S93 naar start wordt gedrukt, komt 24 V op draad 120. Via een diode op print 2A225.2 komt het startcommando op draad 020. Via de stuurstroomkoppeldozen op de automatische koppeling, komt dit startcommando ook op de overige installaties. Via een diode op print 2A225.2 en de niet bediende contacten van de relais 2K138 en 2K137, komt ook 24 V op draad 122 en via het normaal gesloten contact 2S280 op draad 123, 2S280 is geopend indien turbo-transmissie in de middenstand is vergrendeld. Het startcommando op draad 123A komt binnen op start-/stopprint 2A205. Via draad 120 en 124 komt relais 2K127 op (zie 10.3.3).

Vanaf de L.B.T.
Wanner op de Lokale Bedienings Tafel (L.B.T.) de start-/stopschakelaar 2S449 naar start wordt gedrukt, krijgen de relais 2K127 en 2K138 spanning vanaf draad 104. Het contact van relais 2K138 verbindt draad 104 C via draad 121 en het niet bediende contact van relais 2K137 met draad 122, en via 2S280 met draad 123. In dit geval komtgeen spanning op draad 020, zodat alleen deze dieselmotor zal starten.

10.2.2 Starten van de dieselmotor

Wanneer via draad 123 A het startcommando komt op print 2A205, worden via de elektronica de relais K1 en K2 op deze print bekrachtigd. Relais K1 maakt draad 231 spanningsloos.
Indien aan een aantal voorwaarden is voldaan:
Komt via een contact van relais K2 het relais K1 op print 2A222 op. Via en contact van relais K1 komen tevens de relais K2, K3 en K4 op dezelfde print op. Via diodes krijgen draad 281 en op print 2A205 (b 6) spanning. Relais K4 bekrachtigt de brandstofklep 2Y263, zodat de brandstoftoevoer naar de dieselmotor mogelijk wordt. Automaat 2F74 zorgt voor beveiliging van het circuit. Relais K3 op print 2A205 is nog niet bekrachtigd. Hierdoor staat spanning op draad 291, waardoor de regeling van de dieselmotor een speciale brandstofinspuiting verzorgt tijdens starten (zie 10.4.2). Via draad 292 en de gesloten contacten van de relais K2 en K3 op print 2A205 krijgt draad 293 spanning. Draad 293 komt binnen op print 2A206. Via de contacten van relais K1 op deze print (dit relais is normaal op) krijgt ook draad 294 spanning. De led M op print 2A206 gaat branden. De spanning op draad 294 start op print 2A207 (b 10) een elektronische tijdschakeling en bekrachtigd tegelijkertijd, via het niet bediende contact van het relais K2 op deze print het relais 2K135. Tevens gaat de led op deze print branden. Het relais 2K135 bekrachtigt relais 2K136, waardoor startmotor 2M258 wordt ingeschakeld. De startmotor krijgt spanning via draad 308.
Wanneer de dieselmotor op toeren komt, zal smeeroliedruk worden opgebouwd en het koelwater gaan circuleren. Dit wordt gevolgd door het opkomen van de relais K2 en K3 op print 2A208 (zie 12.4 en 12.5). Nu ontstaat via draad 281, het niet bediende contact van relais K4 op print 2A205 en de contacten van relais K2 en K3 op print 2A208 een houdcircuit voor het relais K1 op print 2A222. De startschakelaar kan nu worden losgelaten, waardoor de relais K1 en K2 op print 2A205 afvallen. Door het tot stand komen van het houdcircuit wordt de beveiliging koelwatertemperatuur hoger dan 40ºC overbrugd (print 2A219). Door het afvallen van relais K2 op print 2A205, valt de spanning op draad 293 weg. Via de elektronica op print 2A206, valt nu ook relais K1 op print 2A206 af, zodat draad 294 aan de min komt. Hierdoor wordt de tijdschakeling op print 2A207 gestopt. Tevens vallen de startrelais 2K135 en 2K136 af, zodat de startmotor wordt uitgeschakeld. Op print 2A205 kan nu relais K3 opkomen, waardoor geen spanning meer kan komen op draad 293 (anti start).

10.2.3 Startonderbreking

Startonderbreking vindt plaats:
Indien door één of andere oorzaak in bedrijf, het toerental lager dan 400 omw./min. komt, dan valt het relais op print 2A217 af. Omdat nu niet gestart wordt, zijn op print 2A205 de relais K1 en K2 niet bekrachtigd. Daarom is het contact tussen b 4 en z 2 op deze print gesloten, zodat op print 2A206 het relais K2 (tussen b 10 en b 18) opkomt. Dit relais vergrendeld zichzelf terwijl tevens spanning komt op b 12 van print 2A206. Daardoor kan de betreffende motor niet opnieuw gestart worden. Led "G" op deze print gaat branden. Na ontgrendelen met de drukknop "0" valt relais K2 af en kan weer gestart worden.
Wanneer de generatorspanning hoger wordt dan 17 V, komt spanning op z 10 van print 2A206. De generatorspanning wordt via draad 300 aangeboden aan print 2A213 (zie 12.1.1). Komt de generatorspanning hoger dan 17 V, dan valt relais K3 af, zodat spanning komt op draad 297. Via draad 297 krijgt z 10 op print 2A206 spanning zodat de startmotor wordt uitgeschakeld.

10.2.4 Stoppen

Wanneer in de cabine schakelaar 2S93 naar stop wordt gedrukt, wordt doorgaande draad 020 verbonden met draad 912 (min). Via de niet bediende contacten van de relais 2K138 en 2K137, is draad 122 ook verbonden met de min.
Indien op de L.B.T. de start-/stopschakelaar 2S449 naar stop wordt gedrukt, wordt relais 2K137 bekrachtigd. Het wisselcontact van dit relais verbindt mindraad 915 met draad 122. Als draad 122 verbondn is met de min, kan van print 2A205, via draad 123 en de diode op print 2A225.2, een stroom lopen naar de min. Hierdoor wordt de elektronica op print 2A205, het relais K4 bekrachtigd. Het wisselcontact van relais K4 is opgenomen in het houdcircuit van relais K1 op print 2A222. Van relais K4 opent het contact, waardoor het houdcircuit wordt onderbroken. Relais K1 op print 2A222 valt als gevolg van de RC-schakeling over dit relais vertraagd af. Door het afvallen van relais K1, vallen ook de relais K2, K3 en K4 op print 2A222 af. Tevens valt relais K3 op print 2A205 af en wordt draad 281 (het houdcircuit) spanningsloos.
Door het afvallen van de relais K2, K3 en K4:
Door het stoppen van de dieselmotor, vervallen de voorwaarden "koelwateromloop" en "motoroliedruk", waardoor de relais K2 en K3 op print 2A208 openen (zie 12.4 en 12.5). Het houdcircuit van relais K1 op print 2A222 is, door het afvallen van relais K4 op print 2A205 en het openen van de contacten, van de relais K2 en K3 op print 2A208, verbroken. Doordat relais K1 op print 2A222 niet meer bekrachtigd is, staat geen spanning meer op de ingangen b 12, z 10 en z 14 van print 2A206 (zie 10.2.3). Via de elektronica op print 2A206 wordt daardoor na ca. 3 s het relais K1 op deze print bekrachtigd. De installatie bevindt zich dan weer in de rustsituatie, zodat opnieuw gestart kan worden.

10.3 Rijden

10.3.1 Pneumatisch stuurstroomcontact

Voordat met een treinstel gereden kan worden, moet eerst voldoende luchtdruk zijn opgebouwd. Op de treinleiding is een pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 gemonteerd. Dit contact sluit bij een TL-druk van 4,2 bar en opent bij een TL-druk van 3,6 bar. Indien het pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 defect is, kan deze worden overbrugt, met de normaal verzegelde schakelaar 4S184.

10.3.2 Kiezen rijrichting

De rijrichting wordt bepaald door de stand van de tandwielen in de omkeerinrichting van de turbo-transmissie. Het omschakelen van de omkeerinrichting gebeurt met perslucht en wordt geregeld met elektrisch bediende kleppen. De minimum schakeldruk is 4,5 bar, deze wordt gecontroleerd met drukschakelaar 2F277. Het rijrichting kiezen geschiedt vanuit de bediende cabine, met de rijrichtingschakelaar 2S92 (op draad 104 A staat 24 V).
Door het bedienen van rijrichtingschakelaar 2S92 komt via dioden op print 2V223.1 spanning op draad 106 of 108 (voor- of achteruit). Indien op draad 106 of 108 spanning komt, wordt op print 2A201 een elektronische tijdschakeling gestart. Na ca. 3 s worden de relais K1 en K2 op print 2A201 bekrachtigd. Aangenomen wordt dat geschakeld wordt van "achteruit" naar "vooruit". Via een contact op print 2A201 komt spanning op doorgaande draad 001. Via draad 001 wordt in de gekoppelde rijtuigen, ook de omkeerinrichting geschakeld. Over de gesloten installatieschakelaar 2S132 komt spanning op draad 112. Via draad 112 komt 24 V op b 10 van print 2A204. Via het gesloten contact van het niet bekrachtigde relais K3, komt relais K2 op print 2A204 op. Tevens komen de relais K4 en K6 op. De omkeerinrichting ligt in de stand "achteruit", daarom is eindschakelaar 2S278 geopend en 2S279 gesloten. Relais 2K285 is niet bekrachtigd, het verbreekcontact van relais 2K285 is gesloten, zodat spanning staat op draad 223. Indien schakelaar 2F277 gesloten is (zie 9), wordt klep 2Y273 bekrachtigd, waardoor perslucht komt op de stilstandcontroleklep van de omkeerinrichting (zie 7.4.3). In de bediende cabine gaat meldlamp 2H104 branden omdat relais 2K130 op is, en op print 2A104 brandt de led "E" (eindstand). Door relais K6 op print 2A204 bekrachtigd is, wordt ook de vooruitklep 2Y274 geopend, zodat bij een stilstaand treinstel perslucht komt op de omkeerinrichting. Deze wordt nu in de richting "vooruit" geschakeld.

10.3.3 Vullen va de turbo-transmissie

Zodra de schakelas niet meer in de eindstand ligt, sluit een eindschakelaar 2S278 en wordt relais 2K285 bekrachtigd. Hierdoor opent het verbreekcontact van relais 2K285, zodat de spanning op klep 2Y273 wegvalt en de meldlamp 2H104 en led "E" doven. Wanneer de omkeerinrichting de eindstand "vooruit" heeft bereikt, opent eindschakelaar 2S279 en valt relais 2K286 af. De rijrichting is steeds gezien vanuit de "bediende cabine". Bij tweewagentreinen rijdt het andere rijtuig achteruit wanneer het treinstel vooruit rijdt. Om te bereiken dat in die installatie de omkeerinrichting in de goede stand komt, vindt bij de koppeling tussen twee rijtuigen, steeds een verwisseling plaats van de doorgaande draden 001 en 002 (vooruit en achteruit).
Fig. 10.3.3-1 Bekrachtiging van de vulklep
Het vermogen van de dieselmotor wordt met behulp van de turbo-transmissie, overgebracht op de wielassen, indien de turbo-transmissie gevuld is met olie (zie 7). Om de turbo-transmissie te vullen moet de vulklep worden bekrachtigd (zie fig. 10.3.3-1). Op doorgaande draad 029 staat spanning indien:
Wanneer de schakelaar hydraulische aandrijving 2S112 in de cabine wordt ingezet, is doorgaande draad 030 verbonden met de min. Is bovendien de installatieschakelaar 2S132 gesloten, dan komt relais 2K141 op via het gesloten contact van het niet bekrachtigde relais K7 op print 2A152. Relais 2K141 maakt een houdcircuit vanaf draad 029. Normaal zijn op de beveiligingsprinten 2A218 (olietemperatuur turbo-transmissie, zie 12.3.2), 2A219 (koelwatertemperatuur, zie 12.3.1) en 2A222 (dieselmotor draait, zie 10.2.2) de contacten gesloten. Relais K7 wordt bekrachtigd indien de dieselmotor in rijstand 1 of hoger wordt geschakeld. Daardoor komt relais 2K139 op. Indien de omkeerinrichting in de vooruit- of achteruitstand ligt, dan zijn respectievelijk op print 2A204 relais K4, relais 2K285 of op print 2A204 relais K3 en 2K286 de contacten gesloten (zie 10.3.2), zodat de vulklep 2Y276 wordt bekrachtigd. De bekrachtiging van de vulklep valt weg, indien één van de genoemde voorwaarden vervalt.

10.4 Toerenregeling dieselmotor

10.4.1 Principewerking toerenregeling

(Zie fig. 10.4.1-2)
Het dieselmotortoerental wordt geregeld in 7 rijstanden. Iedere rijstand heeft een eigen, vaste brandstofinspuiting tot gevolg. De rijstanden worden ingesteld met behulp van het verend rijhandel 2S94 in de cabine. Het bewegen van het rijhandel 2S94 in de richting "+1" naar voren heeft een rijstandverhoging tot gevolg (1 trap per puls); het pulsen naar "-1" veroorzaakt terugschakelen. Iedere rijstand wordt omgezet in een BCD-code ((zie fig. 10.4.1-1) BCD = rijstand-code).
Fig. 10.4.1-1 Rijstanden in BCD-code
Met deze code worden via de doorgaande treindraden 005, 006 en 007 ook de overige installaties gecommandeerd. De ingestelde rijstand is steeds zichtbaar op de rijstandaanwijzer 2H95 in de cabine. Een gekozen rijstand heeft een bepaalde verdraaiing van de toerenverstelmotor M tot gevolg. Om te controleren of de verstelmotor in de juiste stand staat, is hierop een regelbare weerstand gemonteerd. Het spanningsverschil over deze weerstand is een maat voor de stand van de motor M. Hiermee wordt de elektronica gecontroleerd of, en in welke richting, verdraaiing van de motor M nodig is. Indien één van de beveiligingen koelwatertemperatuur, olietemperatuur, turbo-transmissie of schakelen omkeerinrichting intreedt, wordt automatisch een "0"-bevel gegeven, waardoor de dieselmotor naar leegloop wordt gestuurd. Bij starten komt een speciale brandstofinspuiting tot stand.
Fig. 10.4.1-2 Principeschema toerenregeling

10.4.2 Werking elektronische toerenregeling

Wanneer de stuurstroom is ingeschakeld, het pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 gesloten en rijstandkeuze is gemaakt, staat via draad 116 spanning op het verende rijhandel 2S94. Wordt dit rijhandel pulserend naar voren bewogen (+1), dan ontstaat een spanningspuls op draad 118 (opschakelen). De draden 117, 118 en 119 zijn gekoppeld met de ingangen van print 2A146. Op deze print bevindt zich een elektronische teller, die het aantal pulsen op draad 118 of 119 bijhoudt en verwerkt tot de BCD-code (zie fig. 10.4.1-1).
De BCD-code komt binnen op de punten bz 4, bz 8 en bz 12 van print 2A147 en wordt via de draden 182, 183 en 184 doorgegeven aan de rijstandaanwijzer 2H95, in de bediende cabine. Hierop is steeds de ingestelde rijstand af te lezen.
In de bediende installatie staat spanning op draad 103, zodat alleen in deze installatie de relais K1 en K2 op print 2A147 zijn bekrachtigd. Hierdoor komt de BCD-code op de doorgaande draden 005, 006 en 007. Bij storing op de uitgangen van de print 2A147, spreekt een elektronische beveiliging aan, zodat de led "Z" gaat branden. Deze beveiliging kan ontgrendeld worden, met de drukknop op deze print. De BCD-code op de draden 005, 006 en 007 komt binnen op print 2A148 in iedere installatie waarbij de installatieschakelaar 2S132 niet is uitgeschakeld. De leds op print 2A148 geven de ingestelde rijstand in BCD-code aan. De BCD-code wordt via de elektronica op de punten b 2, b 4 en b 12, via print 2A148 doorgegeven aan de printen 2A149 en 2A150.
Wanneer opgeschakeld wordt, dan wordt met behulp van een elektronische schakelaar, die afhankelijk is van de situatie, die van het opschakelen bestond, de elektronica op print 2A149 ingeschakeld. Hierdoor verschijnt op de uitgang b 6 van print 2A149 een referentiespanning die afhankelijk is van de gekozen rijstand. Deze referentiespanning wordt toegevoerd aan de ingang b 12 van print 2A150. Door het opschakelcommando, komt via de elektronica op print 2A150 waarvan de eindtrappen op de printen 2A151.1 en 2A151.2 uitkomen. Punt z 20 van print 2A150 komt aan de min. Hierdoor staat op draad 176, 24 V en op draad 177 een min. De toerenverstelmotor 2M261 die aan de brandstofpomp van de dieselmotor is gemonteerd, wordt hierdoor verdraaid in de "opschakelrichting". Aan de verstelmotor is een regelbare weerstand gemonteerd, waarbij de stand van de loper, afhankelijk is van de stand van de verstelmotor. Op de draden 173 en 175 staat spanning vanaf print 2A150. Hierdoor staat op draad 174 een spanningsverschil, die een maat is voor de stand van de verstelmotor. De spanning staat op ingang b 16 van print 2A150 en wordt door de elektronica op deze print, vergeleken met de referentiespanning op ingang b 12. De stand van de verstelmotor, behorend bij de gekozen rijstand, wordt bewaakt door de elektronica, tot de gewenste stand is bereikt. Op dit moment wordt draad 176 spanningsloos, waardoor de verstelmotor stopt en de bereikte stand behoudt. Wanneer een terugschakelcommando gegeven wordt, wordt de elektronica op print 2A150 ingeschakeld. Nu komt een bij de gekozen referentiespanning, op de uitgang bz 18 van deze print. Met behulp van de eindtrappen op print 2A151.1 en 2A151.2, komt nu 24 V op draad 177 en een min op draad 176, zodat de verstelmotor wordt teruggedraaid. De spanning op draad 173 wordt nu vergeleken met de referentiespanning op bz 18 van print 2A150, zodat bij het bereiken van de vereiste stand de verstelmotor wordt uitgeschakeld.

Leegloopstand
In rijstand "0" wordt de dieselmotor naar leegloop gestuurd. Stand "0" kan worden ingesteld, door normaal gebruik te maken van het verende rijhandel 2S94 en terug te pulsen tot nul. Daarnaast kan in bepaalde situaties de toerenregeling direct naar "0" worden gedwongen. Door het spanningsloos maken van draad 117, wordt de teller op print 2A146 op nul gezet, waardoor op de doorgaande draden 005, 006 en 007, de BCD-code op nul komt. Hierdoor wordt in iedere installatie de verstelmotor naar de leegloopstand gestuurd. Draad 117 wordt spanningloos indien:
In dit geval komt tevens spanning op draad 191 (zie 10.2.2), waardoor tijdens het starten, een speciale brandstofinspuiting wordt verkregen, als gevolg van een apart stuursignaal dat verschijnt op uitgang b 6 van print 2A148.
Wanneer spanning komt op: dan wordt via de elektronica alleen de betreffende installatie naar leegloop gestuurd.

10.4.3. Handbediening

Zo nodig kan met behulp van bepaalde drukknoppen op print 2A152, de verstelmotor aan de brandstofpomp buiten de elektronische regeling om worden gestuurd. Op draad 170 staat 24 V, deze spanning staat ook op de drukknoppen "OP" en "AF" op print 2A152. Wordt drukknop "OP" bediend, dan worden de relais K1 en K2 op de print bekrachtigd. Via de contacten van de relais K1 en K3, komt spanning op draad 176 en de led "OP" gaat branden. Via de contacten van relais K2 en K4 komt draad 177 aan de min. De verstelmotor gaat draaien in de opschakelrichting (toerenverhoging), totdat de drukknop wordt losgelaten, of de eindstand is bereikt. Wordt de drukknop "AF" ingedrukt, dan komen de relais K3 en K4 op, zodat op draad 177 spanning komt en draad 176 aan de min (led "AF" brandt). De verstelmotor draait terug (toerenverlaging), tot de drukknop wordt losgelaten, of de leegloopstand is bereikt.

10.5 Buiten dienst stellen va een installatie

Een installatie kan buiten dienst worden gesteld, door de installatieschakelaar 2S132 in de stand "0" (uit) te zetten. Wanneer de installatieschakelaar 2S132 wordt uitgezet, geldt voor de betreffende installatie:

10.6 Anti-blokkeerinstallatie

10.6.1 Algemeen

Om te voorkomen dat de wielassen tijdens remmingen gaan blokkeren, zijn de DH-treinstellen voorzien van een anti-blokkeerinstallatie. De regelelectronica hiervan is ondergebracht in de elektronicacassette 4A408. Frequentiegevers zijn geplaatst op beide wielassen in ieder loopdraaistel (4G403.1 en 4G403.2) en op een as van het motordraaistel (4G403.3). Voor juiste plaatsing, zie 5.3.7.

10.6.2 Anti-blokkeerinstallatie

Ieder treinstel is voorzien van een anti-blokkeerinstallatie ABI. De installatie voorkomt vlakke plaatsen op de wielbanden, door blokkeren van de wielen te voorkomen. De ABI meet met asgevers de assnelheden en stelt vast:
Als in een draaistel zich een as bevindt die bepaalde maatstaven overschrijdt worden de remcilinders (29) van betreffend draaistel ontlucht. Bij ieder draaistel bevindt zich zo'n ontluchtklep (27.1 of 27.2).

10.6.3 Opbouw

De ABI is opgebouwd uit:

10.6.4 Inschakelen ABI

De voeding komt vanaf draad 100 via automaat 4F77 en contact 2K125.2 (stuurstroom ingeschakeld) op de elektronicacassette.

10.6.5 Inschakelen anti-blokkeerkleppen

De elektronica 4A408 selecteert uit de drie asgeversignalen de snelst draaiende as en gebruikt dit signaal als inlichtingenbron. Er zijn drie criteria voor het bekrachtigen van de anti-blokkeerkleppen (27.1 of 27.2):

10.6.6 Uitschakelen anti-blokkeerklep(pen)

Uitschakeling gebeurt:

10.7 Intermitterende dodeman

Het dodemansysteem is met een monoblok met omringende componenten uitgevoerd. Eerst wordt het monoblok beschreven en vervolgens de componenten.
Fig. 10.7-1 Monoblok
Het monoblok heeft aansluitpoorten voor:
In het monoblok bevinden zich een drietal tijdschakelingen die elk zijn opgebouwd uit een:
De vertragingstijden zijn: 60, 2,5 en 3,5 s. Alleen de drukschakelaars van de laatste twee zijn direct gekoppeld met hun tijdreservoir. Met deze schakeling kan poort 4 op verschillende manieren ontlucht worden. De omstandigheden waarbij poort 4 ontlucht wordt, zijn in figuur 10.7-2 aangegeven. Beginvoorwaarde is voeding op poort 3. Om leiding 4 voor langere tijd afgesloten te houden dient binnen 65 s even naar situatie 3 overgestapt te worden.
"0" = ontluchten
"1" = belucht

Fig. 10.7-2 Stuurdiagram

10.7.1 Toepassing in het materieel opbouw

De drukschakelaars in het monoblok 40 hebben de volgende elektrische functies:
Op het monoblok zijn aangesloten:

10.7.2 Werking

Aan de hand van de schema's is de werking beschreven als:
dodeman niet in dienst:
Nu is via 34 A:
Poort 2 en 1 van 40 belucht is gelijk aan de situatie 1 (fig. 10.7-2); de TL wordt niet door de dodemanklep ontlucht.
dodeman in dienst:
Situatie:
Nu wordt poort 1 van 40 belucht en poort 2 ontlucht, dis is gelijk aan situatie 2 (fig. 10.7-2). Na 60 s belucht 4F196 en de lamp 2H194 gaat branden. 2,5 s Later ontlucht 4F197 en de zoemer werkt. 2,5 s Later ontlucht de dodemanklep 33 zodat een snelremming intreedt. Had men de dodeman binnen de 60 s even losgelaten dan ontlucht poort 1 van 40, dit is situatie 3 (fig. 10.7-2) waarvoor geldt dat de 60 s tijdschakeling gereset wordt. Als men de dodeman langere tijd loslaat dan:
De bedieningvan de dodeman zal correct zijn als steeds binnen 60 s de dodeman handklep of pedaal niet langer dan 2,5 s losgelaten wordt.

Inhoud
9. Pneumatische inrichting 11. Hulpstroominstallatie

Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006