Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
10. Stuurstroominstallatie
Voor het elektronische stuur- en regelgedeelte, wordt verwezen naar C6515/XI.
10.1 Algemeen
Fig. 10.1.1-1 Schakelaar en meldlamp stuurstroom op stuurtafel
Fig. 10.1.1-2 Inschakelen stuurstroom
De stuurstroominstallatie wordt gevoed met 24 V via draad 100
(zie
11.2).
De stuurstroominstallatie komt onder spanning, wanneer in de cabine, met een speciale sleutel de
stuurstoomschakelaar 2S91 wordt ingezet (zie fig.
10.1.1-1).
Hierdoor komt draad 102 onder spanning, zodat stuurstroomrelais 2K130 opkomt. Via diode 2V126
staat spanning op draad 103 en via de diode op print 2A198.1, draad 195 en het gesloten contact
van stuurstroomrelais 2K130 staat dus ook spanning op draad 104
(zie fig.
10.1.1-2).
10.1.1 Meldlamp "stuurstroom"
Via de diode op print 2A225.1 staat spanning op doorgaande draad 017. Hierdoor gaat in iedere
cabine, de meldlamp 2H107 branden (zie fig.
10.1.1-2). Via draad 017
wordt in iedere installatie het hulprelais 2K125.5 bekrachtigd. Voedingsdraad 230 zorgt via het
contact van hoofdrelais 2K125.5 en draad 169 voor de bekrachtiging van de relais 2K125.1, 2K125.2,
2K125.4 en 2K124.1.
Deze relais zorgen in ieder rijtuig, voor inschakeling van de spanning voor respectievelijk:
- de rembeproevingslampen
(zie 11.5.1);
- de antiblokkeerinstallatie
(zie 10.6);
- de omroepinstallatie
(zie 17.1).
Fig. 10.1.1-3 De stuurtafel
1. | stuurstroomschakelaar |
2. | schakelaars tractie |
3. | toerenmeters dieselmotor |
4. | rijstandaanwijzer |
5. | verend rijhandel |
6. | schakelaar rijrichting |
7. | snelheidsmeters |
8. | meter hoofdreservoir- en treinleidingdruk |
9. | meter remcilinderdruk |
10. | remkraan |
11. | knop voor lagedrukoverlading |
12. | dodeman |
13. | schakelaars verlichting |
|
14. | meldlampen |
15. | dimschakelaar |
16. | bedieningsschakelaars deuren frontbalkon |
17. | schakelaar vergrendelen deuren (behalve frontbalkon) |
18. | schakelaar vergrendelen/ontgrendelen deuren trein |
19. | schakelaars ruitewisser/-sproeier |
20. | schakelaars verwarming |
21. | cicrulatiekleppen warme/koude lucht |
22. | drukknop "omroep" |
23. | microfoon "omroep" |
24. | telemicrofoon mobilofoon |
25. | klok |
|
Fig. 10.1.1-4 Apparatenkast
Fig. 10.1.1-5 Elektronicacassettes Antiblokkeer en Verwarming (onder)
Fig. 10.1.1-6 Controle- en bedieingspaneel
Fig. 10.1.1-7 Elektronicacassettes tractiebesturing/toerenregeling
10.2 Starten en stoppen
10.2.1 Startcommando
Vanuit de cabine
Bij ingeschakelde stuurstroom staat in de "bediende installatie" 24 V op draad
104. Wanneer de start-/stopschakelaar 2S93 naar start wordt gedrukt, komt 24 V op draad 120.
Via een diode op print 2A225.2 komt het startcommando op draad 020. Via de stuurstroomkoppeldozen
op de automatische koppeling, komt dit startcommando ook op de overige installaties. Via een diode
op print 2A225.2 en de niet bediende contacten van de relais 2K138 en 2K137, komt ook 24 V op
draad 122 en via het normaal gesloten contact 2S280 op draad 123, 2S280 is geopend indien
turbo-transmissie in de middenstand is vergrendeld. Het startcommando op draad 123A komt binnen
op start-/stopprint 2A205. Via draad 120 en 124 komt relais 2K127 op
(zie
10.3.3).
Vanaf de L.B.T.
Wanner op de Lokale Bedienings Tafel (L.B.T.) de start-/stopschakelaar 2S449 naar start wordt
gedrukt, krijgen de relais 2K127 en 2K138 spanning vanaf draad 104. Het contact van relais 2K138
verbindt draad 104 C via draad 121 en het niet bediende contact van relais 2K137 met draad
122, en via 2S280 met draad 123. In dit geval komtgeen spanning op draad 020, zodat alleen deze
dieselmotor zal starten.
10.2.2 Starten van de dieselmotor
Wanneer via draad 123 A het startcommando komt op print 2A205, worden via de elektronica
de relais K1 en K2 op deze print bekrachtigd. Relais K1 maakt draad 231 spanningsloos.
Indien aan een aantal voorwaarden is voldaan:
- koelwatertemperatur gelijk of hoger dan 40ºC
(print 2A219, zie 12.3.1);
- beveiliging in orde
(print 2A221, zie 12.3.1);
- voldoende koelwater
(print 2A214, zie 12.2);
- depotvoedingsschakelaar uitgeschakeld;
- installatieschakelaar 2S132 ingeschakeld.
Komt via een contact van relais K2 het relais K1 op print 2A222 op. Via en contact van relais
K1 komen tevens de relais K2, K3 en K4 op dezelfde print op. Via diodes krijgen draad 281 en op
print 2A205 (b 6) spanning. Relais K4 bekrachtigt de brandstofklep 2Y263,
zodat de brandstoftoevoer naar de dieselmotor mogelijk wordt. Automaat 2F74 zorgt voor beveiliging
van het circuit. Relais K3 op print 2A205 is nog niet bekrachtigd. Hierdoor staat spanning op
draad 291, waardoor de regeling van de dieselmotor een speciale brandstofinspuiting verzorgt
tijdens starten (zie
10.4.2). Via draad 292 en de gesloten contacten van de
relais K2 en K3 op print 2A205 krijgt draad 293 spanning. Draad 293 komt binnen op print 2A206.
Via de contacten van relais K1 op deze print (dit relais is normaal op) krijgt ook draad 294
spanning. De led M op print 2A206 gaat branden. De spanning op draad 294 start op print 2A207
(b 10) een elektronische tijdschakeling en bekrachtigd tegelijkertijd, via het niet bediende
contact van het relais K2 op deze print het relais 2K135. Tevens gaat de led op deze print branden.
Het relais 2K135 bekrachtigt relais 2K136, waardoor startmotor 2M258 wordt
ingeschakeld. De startmotor krijgt spanning via draad 308.
Wanneer de dieselmotor op toeren komt, zal smeeroliedruk worden opgebouwd en het koelwater gaan
circuleren. Dit wordt gevolgd door het opkomen van de relais K2 en K3 op print 2A208
(zie
12.4 en
12.5).
Nu ontstaat via draad 281, het niet bediende contact van relais K4 op print 2A205 en de contacten
van relais K2 en K3 op print 2A208 een houdcircuit voor het relais K1 op print 2A222.
De startschakelaar kan nu worden losgelaten, waardoor de relais K1 en K2 op print 2A205 afvallen.
Door het tot stand komen van het houdcircuit wordt de beveiliging koelwatertemperatuur hoger dan
40ºC overbrugd (print 2A219). Door het afvallen van relais K2 op print 2A205, valt de spanning
op draad 293 weg. Via de elektronica op print 2A206, valt nu ook relais K1 op print 2A206 af, zodat
draad 294 aan de min komt. Hierdoor wordt de tijdschakeling op print 2A207 gestopt. Tevens vallen
de startrelais 2K135 en 2K136 af, zodat de startmotor wordt uitgeschakeld. Op print 2A205 kan nu
relais K3 opkomen, waardoor geen spanning meer kan komen op draad 293 (anti start).
10.2.3 Startonderbreking
Startonderbreking vindt plaats:
- indien na 5 s de dieselmotor niet loopt.
De tijdschakeling op print 2A207 (zie 10.2.2) bekrachtigd na 5 s het
relais op de print, wanneer de dieselmotor niet is aangeslagen. Het relais onderbreekt de spanning
van relais 2K135, waardoor de startmotor wordt uitgeschakeld. Wanneer de startknop wordt
losgelaten, valt na enkele tellen, de gehele installatie terug naar de ruststand en kan opnieuw
worden gestart (zie 10.3).
- wanneer op ingang b 10, z 10 of z 14 van print 2A206 spanning komt.
- als tijdens het starten het toerental van de dieselmotor 400 omw./min. bereikt, wordt het
door de toerenopnemer 2B267 geleverde signaal, met behulp van de elektronica op print 2A217
gebruikt, om het relais op deze print te bekrachtigen. Op z 4 van deze print staat spanning,
omdat het contact op print 2A222 gesloten is. Hierdoor staat ook spanning op draad z 10 van
print 2A206. Daardoor wordt relais K1 op deze print bekrachtigd, zodat draad 294 spanningsloos
wordt en relais 2K135 afvalt. De startmotor wordt nu uitgeschakeld.
Indien door één of andere oorzaak in bedrijf, het toerental lager dan 400 omw./min.
komt, dan valt het relais op print 2A217 af. Omdat nu niet gestart wordt, zijn op print 2A205 de
relais K1 en K2 niet bekrachtigd. Daarom is het contact tussen b 4 en z 2 op deze print
gesloten, zodat op print 2A206 het relais K2 (tussen b 10 en b 18) opkomt. Dit relais
vergrendeld zichzelf terwijl tevens spanning komt op b 12 van print 2A206. Daardoor kan de
betreffende motor niet opnieuw gestart worden. Led "G" op deze print gaat branden. Na
ontgrendelen met de drukknop "0" valt relais K2 af en kan weer gestart worden.
Wanneer de generatorspanning hoger wordt dan 17 V, komt spanning op z 10 van print 2A206.
De generatorspanning wordt via draad 300 aangeboden aan print 2A213
(zie
12.1.1). Komt de generatorspanning hoger dan 17 V,
dan valt relais K3 af, zodat spanning komt op draad 297. Via draad 297 krijgt z 10 op print
2A206 spanning zodat de startmotor wordt uitgeschakeld.
10.2.4 Stoppen
Wanneer in de cabine schakelaar 2S93 naar stop wordt gedrukt, wordt doorgaande draad 020
verbonden met draad 912 (min). Via de niet bediende contacten van de relais 2K138 en 2K137, is
draad 122 ook verbonden met de min.
Indien op de L.B.T. de start-/stopschakelaar 2S449 naar stop wordt gedrukt, wordt relais 2K137
bekrachtigd. Het wisselcontact van dit relais verbindt mindraad 915 met draad 122. Als draad 122
verbondn is met de min, kan van print 2A205, via draad 123 en de diode op print 2A225.2, een
stroom lopen naar de min. Hierdoor wordt de elektronica op print 2A205, het relais K4 bekrachtigd.
Het wisselcontact van relais K4 is opgenomen in het houdcircuit van relais K1 op print 2A222. Van
relais K4 opent het contact, waardoor het houdcircuit wordt onderbroken. Relais K1 op print 2A222
valt als gevolg van de RC-schakeling over dit relais vertraagd af. Door het afvallen van relais
K1, vallen ook de relais K2, K3 en K4 op print 2A222 af. Tevens valt relais K3 op print 2A205 af
en wordt draad 281 (het houdcircuit) spanningsloos.
Door het afvallen van de relais K2, K3 en K4:
- wordt draad 209 spanningsloos, waardoor de vulklep van de turbo-transmissie niet meer
bekrachtigd kan worden (zie 10.3);
- wordt draad 508 spanningsloos, waardoor uitsluitend de noodverlichting kan branden
(zie 14.1);
- wordt draad 191 spanningsloos, waardoor de brandstofklep 2Y263 sluit; hierdoor stopt
de motor.
- hierdoor valt relais K4 op print 2A205 weer af.
Door het stoppen van de dieselmotor, vervallen de voorwaarden "koelwateromloop" en
"motoroliedruk", waardoor de relais K2 en K3 op print 2A208 openen
(zie
12.4 en
12.5).
Het houdcircuit van relais K1 op print 2A222 is, door het afvallen van relais K4 op print 2A205 en
het openen van de contacten, van de relais K2 en K3 op print 2A208, verbroken. Doordat relais K1
op print 2A222 niet meer bekrachtigd is, staat geen spanning meer op de ingangen b 12,
z 10 en z 14 van print 2A206 (zie
10.2.3).
Via de elektronica op print 2A206 wordt daardoor na ca. 3 s het relais K1 op deze print
bekrachtigd. De installatie bevindt zich dan weer in de rustsituatie, zodat opnieuw gestart kan
worden.
10.3 Rijden
10.3.1 Pneumatisch stuurstroomcontact
Voordat met een treinstel gereden kan worden, moet eerst voldoende luchtdruk zijn opgebouwd.
Op de treinleiding is een pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 gemonteerd. Dit contact sluit bij
een
TL-druk van 4,2 bar en opent bij een
TL-druk van 3,6 bar. Indien het pneumatisch stuurstroomcontact
4F191 defect is, kan deze worden overbrugt, met de normaal verzegelde schakelaar 4S184.
10.3.2 Kiezen rijrichting
De rijrichting wordt bepaald door de stand van de tandwielen in de omkeerinrichting van de
turbo-transmissie. Het omschakelen van de omkeerinrichting gebeurt met perslucht en wordt geregeld
met elektrisch bediende kleppen. De minimum schakeldruk is 4,5 bar, deze wordt gecontroleerd met
drukschakelaar 2F277. Het rijrichting kiezen geschiedt vanuit de bediende cabine, met de
rijrichtingschakelaar 2S92 (op draad 104 A staat 24 V).
Door het bedienen van rijrichtingschakelaar 2S92 komt via dioden op print 2V223.1 spanning op
draad 106 of 108 (voor- of achteruit). Indien op draad 106 of 108 spanning komt, wordt op print
2A201 een elektronische tijdschakeling gestart. Na ca. 3 s worden de relais K1 en K2 op
print 2A201 bekrachtigd. Aangenomen wordt dat geschakeld wordt van "achteruit" naar
"vooruit". Via een contact op print 2A201 komt spanning op doorgaande draad 001. Via
draad 001 wordt in de gekoppelde rijtuigen, ook de omkeerinrichting geschakeld. Over de gesloten
installatieschakelaar 2S132 komt spanning op draad 112. Via draad 112 komt 24 V op b 10
van print 2A204. Via het gesloten contact van het niet bekrachtigde relais K3, komt relais K2 op
print 2A204 op. Tevens komen de relais K4 en K6 op. De omkeerinrichting ligt in de stand
"achteruit", daarom is eindschakelaar 2S278 geopend en 2S279 gesloten. Relais 2K285 is
niet bekrachtigd, het verbreekcontact van relais 2K285 is gesloten, zodat spanning staat op draad
223. Indien schakelaar 2F277 gesloten is (zie
9), wordt klep
2Y273 bekrachtigd, waardoor perslucht komt op de stilstandcontroleklep van de omkeerinrichting
(zie
7.4.3). In de bediende cabine gaat meldlamp 2H104
branden omdat relais 2K130 op is, en op print 2A104 brandt de led "E" (eindstand).
Door relais K6 op print 2A204 bekrachtigd is, wordt ook de vooruitklep 2Y274 geopend, zodat bij
een stilstaand treinstel perslucht komt op de omkeerinrichting. Deze wordt nu in de richting
"vooruit" geschakeld.
10.3.3 Vullen va de turbo-transmissie
Zodra de schakelas niet meer in de eindstand ligt, sluit een eindschakelaar 2S278 en wordt
relais 2K285 bekrachtigd. Hierdoor opent het verbreekcontact van relais 2K285, zodat de spanning
op klep 2Y273 wegvalt en de meldlamp 2H104 en led "E" doven.
Wanneer de omkeerinrichting de eindstand "vooruit" heeft bereikt, opent eindschakelaar
2S279 en valt relais 2K286 af. De rijrichting is steeds gezien vanuit de "bediende
cabine". Bij tweewagentreinen rijdt het andere rijtuig achteruit wanneer het treinstel vooruit
rijdt. Om te bereiken dat in die installatie de omkeerinrichting in de goede stand komt, vindt bij
de koppeling tussen twee rijtuigen, steeds een verwisseling plaats van de doorgaande draden 001 en
002 (vooruit en achteruit).
Fig. 10.3.3-1 Bekrachtiging van de vulklep
Het vermogen van de dieselmotor wordt met behulp van de turbo-transmissie, overgebracht op de
wielassen, indien de turbo-transmissie gevuld is met olie (zie
7).
Om de turbo-transmissie te vullen moet de vulklep worden bekrachtigd
(zie fig.
10.3.3-1).
Op doorgaande draad 029 staat spanning indien:
- automaat 2F47 ingeschakeld is;
- stuurstroomschakelaar 2S91 ingeschakeld is
- pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 gesloten is en relais 2K130 bekrachtigd is
(zie 10.3.1);
- het contact op print 2A201 gesloten is (rijrichtingschakelaar bediend)
(zie 10.3.2);
- relais 2K127 niet bekrachtigd is (is op tijdens starten, zie 10.2)
Wanneer de schakelaar hydraulische aandrijving 2S112 in de cabine wordt ingezet, is doorgaande
draad 030 verbonden met de min. Is bovendien de installatieschakelaar 2S132 gesloten, dan komt
relais 2K141 op via het gesloten contact van het niet bekrachtigde relais K7 op print 2A152.
Relais 2K141 maakt een houdcircuit vanaf draad 029.
Normaal zijn op de beveiligingsprinten 2A218 (olietemperatuur turbo-transmissie, zie
12.3.2), 2A219 (koelwatertemperatuur, zie
12.3.1) en 2A222 (dieselmotor draait, zie
10.2.2) de contacten gesloten. Relais K7 wordt bekrachtigd indien de
dieselmotor in rijstand 1 of hoger wordt geschakeld.
Daardoor komt relais 2K139 op. Indien de omkeerinrichting in de vooruit- of achteruitstand ligt,
dan zijn respectievelijk op print 2A204 relais K4, relais 2K285 of op print 2A204 relais K3 en
2K286 de contacten gesloten (zie
10.3.2), zodat de vulklep 2Y276 wordt
bekrachtigd. De bekrachtiging van de vulklep valt weg, indien één van de genoemde
voorwaarden vervalt.
10.4 Toerenregeling dieselmotor
10.4.1 Principewerking toerenregeling
Het dieselmotortoerental wordt geregeld in 7 rijstanden. Iedere rijstand heeft een eigen, vaste
brandstofinspuiting tot gevolg. De rijstanden worden ingesteld met behulp van het verend rijhandel
2S94 in de cabine. Het bewegen van het rijhandel 2S94 in de richting
"+1" naar voren heeft een rijstandverhoging tot gevolg (1 trap per puls); het pulsen
naar "-1" veroorzaakt terugschakelen. Iedere rijstand wordt omgezet in een BCD-code
((zie fig.
10.4.1-1) BCD = rijstand-code).
Fig. 10.4.1-1 Rijstanden in BCD-code
Met deze code worden via de doorgaande treindraden 005, 006 en 007 ook de overige installaties
gecommandeerd. De ingestelde rijstand is steeds zichtbaar op de rijstandaanwijzer 2H95 in de cabine.
Een gekozen rijstand heeft een bepaalde verdraaiing van de toerenverstelmotor M tot gevolg. Om te
controleren of de verstelmotor in de juiste stand staat, is hierop een regelbare weerstand
gemonteerd. Het spanningsverschil over deze weerstand is een maat voor de stand van de motor M.
Hiermee wordt de elektronica gecontroleerd of, en in welke richting, verdraaiing van de motor M
nodig is. Indien één van de beveiligingen koelwatertemperatuur, olietemperatuur,
turbo-transmissie of schakelen omkeerinrichting intreedt, wordt automatisch een "0"-bevel
gegeven, waardoor de dieselmotor naar leegloop wordt gestuurd. Bij starten komt een speciale
brandstofinspuiting tot stand.
Fig. 10.4.1-2 Principeschema toerenregeling
10.4.2 Werking elektronische toerenregeling
Wanneer de stuurstroom is ingeschakeld, het pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 gesloten en
rijstandkeuze is gemaakt, staat via draad 116 spanning op het verende rijhandel 2S94. Wordt dit
rijhandel pulserend naar voren bewogen (+1), dan ontstaat een spanningspuls op draad 118
(opschakelen). De draden 117, 118 en 119 zijn gekoppeld met de ingangen van print 2A146. Op deze
print bevindt zich een elektronische teller, die het aantal pulsen op draad 118 of 119 bijhoudt
en verwerkt tot de BCD-code (zie fig.
10.4.1-1).
De BCD-code komt binnen op de punten bz 4, bz 8 en bz 12 van print 2A147 en
wordt via de draden 182, 183 en 184 doorgegeven aan de rijstandaanwijzer 2H95, in de bediende cabine.
Hierop is steeds de ingestelde rijstand af te lezen.
In de bediende installatie staat spanning op draad 103, zodat alleen in deze installatie de
relais K1 en K2 op print 2A147 zijn bekrachtigd. Hierdoor komt de BCD-code op de doorgaande draden
005, 006 en 007. Bij storing op de uitgangen van de print 2A147, spreekt een elektronische
beveiliging aan, zodat de led "Z" gaat branden. Deze beveiliging kan ontgrendeld worden,
met de drukknop op deze print. De BCD-code op de draden 005, 006 en 007 komt binnen op print 2A148
in iedere installatie waarbij de installatieschakelaar 2S132 niet is uitgeschakeld. De leds op
print 2A148 geven de ingestelde rijstand in BCD-code aan. De BCD-code wordt via de elektronica op
de punten b 2, b 4 en b 12, via print 2A148 doorgegeven aan de printen 2A149 en
2A150.
Wanneer opgeschakeld wordt, dan wordt met behulp van een elektronische schakelaar, die
afhankelijk is van de situatie, die van het opschakelen bestond, de elektronica op print 2A149
ingeschakeld. Hierdoor verschijnt op de uitgang b 6 van print 2A149 een referentiespanning
die afhankelijk is van de gekozen rijstand. Deze referentiespanning wordt toegevoerd aan de
ingang b 12 van print 2A150. Door het opschakelcommando, komt via de elektronica op print
2A150 waarvan de eindtrappen op de printen 2A151.1 en 2A151.2 uitkomen.
Punt z 20 van print 2A150 komt aan de min. Hierdoor staat op draad 176, 24 V en op
draad 177 een min. De toerenverstelmotor 2M261 die aan de brandstofpomp van de dieselmotor is
gemonteerd, wordt hierdoor verdraaid in de "opschakelrichting". Aan de verstelmotor
is een regelbare weerstand gemonteerd, waarbij de stand van de loper, afhankelijk is van de stand
van de verstelmotor. Op de draden 173 en 175 staat spanning vanaf print 2A150. Hierdoor staat op
draad 174 een spanningsverschil, die een maat is voor de stand van de verstelmotor. De spanning
staat op ingang b 16 van print 2A150 en wordt door de elektronica op deze print, vergeleken
met de referentiespanning op ingang b 12.
De stand van de verstelmotor, behorend bij de gekozen rijstand, wordt bewaakt door de elektronica,
tot de gewenste stand is bereikt. Op dit moment wordt draad 176 spanningsloos, waardoor de
verstelmotor stopt en de bereikte stand behoudt.
Wanneer een terugschakelcommando gegeven wordt, wordt de elektronica op print 2A150 ingeschakeld.
Nu komt een bij de gekozen referentiespanning, op de uitgang bz 18 van deze print. Met behulp
van de eindtrappen op print 2A151.1 en 2A151.2, komt nu 24 V op draad 177 en een min op
draad 176, zodat de verstelmotor wordt teruggedraaid. De spanning op draad 173 wordt nu vergeleken
met de referentiespanning op bz 18 van print 2A150, zodat bij het bereiken van de vereiste
stand de verstelmotor wordt uitgeschakeld.
Leegloopstand
In rijstand "0" wordt de dieselmotor naar leegloop gestuurd. Stand "0" kan
worden ingesteld, door normaal gebruik te maken van het verende rijhandel 2S94 en terug te pulsen
tot nul. Daarnaast kan in bepaalde situaties de toerenregeling direct naar "0" worden
gedwongen. Door het spanningsloos maken van draad 117, wordt de teller op print 2A146 op nul
gezet, waardoor op de doorgaande draden 005, 006 en 007, de BCD-code op nul komt. Hierdoor wordt
in iedere installatie de verstelmotor naar de leegloopstand gestuurd. Draad 117 wordt spanningloos
indien:
- de noodknop in het verend rijhandel 2S94 wordt ingedrukt;
- het pneumatisch stuurstroomcontact 4F191 opent (TL-druk
lager dan 3,6 bar);
- de rijrichtingschakelaar 2S92 wordt bediend, zodat het contact op print 2A201 opent;
- de dieselmotor gestart wordt, waardoor relais 2K127 opkomt
(zie 10.2.1).
In dit geval komt tevens spanning op draad 191 (zie
10.2.2), waardoor
tijdens het starten, een speciale brandstofinspuiting wordt verkregen, als gevolg van een apart
stuursignaal dat verschijnt op uitgang b 6 van print 2A148.
Wanneer spanning komt op:
- draad 234 (omkeerinrichting schakelt, zie 10.3.2),
- draad 235 (koelwatertemperatuur te hoog,
zie 12.3.1),
- draad 236 (olietemperatuur turbo-transmissie te hoog,
zie 12.3.2),
dan wordt via de elektronica alleen de betreffende installatie naar leegloop gestuurd.
10.4.3. Handbediening
Zo nodig kan met behulp van bepaalde drukknoppen op print 2A152, de verstelmotor aan de
brandstofpomp buiten de elektronische regeling om worden gestuurd.
Op draad 170 staat 24 V, deze spanning staat ook op de drukknoppen "OP" en
"AF" op print 2A152. Wordt drukknop "OP" bediend, dan worden de relais K1
en K2 op de print bekrachtigd. Via de contacten van de relais K1 en K3, komt spanning op draad
176 en de led "OP" gaat branden. Via de contacten van relais K2 en K4 komt draad 177
aan de min. De verstelmotor gaat draaien in de opschakelrichting (toerenverhoging), totdat de
drukknop wordt losgelaten, of de eindstand is bereikt.
Wordt de drukknop "AF" ingedrukt, dan komen de relais K3 en K4 op, zodat op draad 177
spanning komt en draad 176 aan de min (led "AF" brandt). De verstelmotor draait terug
(toerenverlaging), tot de drukknop wordt losgelaten, of de leegloopstand is bereikt.
10.5 Buiten dienst stellen va een installatie
Een installatie kan buiten dienst worden gesteld, door de installatieschakelaar 2S132 in de
stand "0" (uit) te zetten. Wanneer de installatieschakelaar 2S132 wordt uitgezet, geldt
voor de betreffende installatie:
- de omkeerinstallatie is buiten dienst omdat de doorgaande draden 001 en 002 niet meer zijn
verbonden met de schakelapparatuur voor rijrichtingkeuze (zie 10.3.2);
- de turbo-installatie kan niet gevuld worden, omdat het relais 2K141 niet wordt bekrachtigd
(zie 10.3.3);
- de dieselmotor werkt niet omdat op print 2A222 het relais K1 niet bekrachtigd wordt
(zie 10.2.2);
- de BCD-code op de draden 005, 006 en 007 komt in deze installatie niet op de elektronische
toerenregeling binnen.
10.6 Anti-blokkeerinstallatie
10.6.1 Algemeen
Om te voorkomen dat de wielassen tijdens remmingen gaan blokkeren, zijn de DH-treinstellen
voorzien van een anti-blokkeerinstallatie. De regelelectronica hiervan is ondergebracht in de
elektronicacassette 4A408. Frequentiegevers zijn geplaatst op beide wielassen in ieder
loopdraaistel (4G403.1 en 4G403.2) en op een as van het motordraaistel (4G403.3). Voor juiste
plaatsing, zie
5.3.7.
10.6.2 Anti-blokkeerinstallatie
Ieder treinstel is voorzien van een anti-blokkeerinstallatie ABI. De installatie voorkomt vlakke
plaatsen op de wielbanden, door blokkeren van de wielen te voorkomen. De ABI meet met asgevers de
assnelheden en stelt vast:
- het snelheidsverschil tussen alle wielassen;
- de vertraging van de wielassen;
- het vertragingsverschil tussen de snelste wielas en een elektronisch nagebootste vijfde wielas.
Als in een draaistel zich een as bevindt die bepaalde maatstaven overschrijdt worden de
remcilinders (29) van betreffend draaistel ontlucht. Bij ieder draaistel bevindt zich zo'n
ontluchtklep (27.1 of 27.2).
10.6.3 Opbouw
De ABI is opgebouwd uit:
- drie asgevers 4G403.1 t/m 4G403.3. Zij zijn geplaatst op het aseind van ieder wielstel.
De asgever geeft een signaal af waarvan de frequentie rechtevenredig is met het astoerental;
- een elektronicaschakeling 4A408 geplaatst in de E-kast;
- twee anti-blokkeerkleppen 4Y409 en 4Y410.
10.6.4 Inschakelen ABI
De voeding komt vanaf draad 100 via automaat 4F77 en contact 2K125.2 (stuurstroom ingeschakeld)
op de elektronicacassette.
10.6.5 Inschakelen anti-blokkeerkleppen
De elektronica 4A408 selecteert uit de drie asgeversignalen de snelst draaiende as en gebruikt
dit signaal als inlichtingenbron. Er zijn drie criteria voor het bekrachtigen van de
anti-blokkeerkleppen (27.1 of 27.2):
- Eerste criterium:
Dit wordt overschreden als het snelheidsverschil tussen een as en de snelst draaiende as meer
dan 40% bedraagt.
- Tweede criterium:
Dit wordt overschreden als de vertraging van één (of meer) as(sen) groter dan
5 m/s2 is. De elektronica wordt teruggesteld als de vertraging gedaald is tot
2 m/s2. Als alle assen tegelijk een vertraging hebben kleiner dan 5 m/s2,
worden de eerste en tweede maatstaven niet overschreden terwijl er toch sprake is van een
blokkering. De derde maatstaf wordt in dat geval overschreden.
- Derde criterium:
Hierbij wordt als inlichtingenbron de elektronisch nagebootste vijfde wielas gebruikt. Dit
signaal volgt het signaal van de snelste as. Het kan echter geen vertragingen van meer dan
1,3 m/s2 volgen. Als de vertraging van de snelste as een bepaalde hoeveelheid
groter wordt dan 1,3 m/s2 past de elektronica een correctie toe waardoor de
eerste maatstaf overschreden wordt.
10.6.6 Uitschakelen anti-blokkeerklep(pen)
Uitschakeling gebeurt:
- bij het niet meer voldoen aan een criterium (met inachtname van een bepaalde hyskrese)
- na een bekrachtiging langer dan 4,5 s.
10.7 Intermitterende dodeman
Het dodemansysteem is met een monoblok met omringende componenten uitgevoerd. Eerst wordt het
monoblok beschreven en vervolgens de componenten.
Het monoblok heeft aansluitpoorten voor:
- de voeding HR (poort 3);
- twee stuurleidingen (poort 1 en 2);
- een leiding (poort 4) die onder bepaalde omstandigheden ontlucht worden, zodat de (nog
aan te sluiten) dodemanklep de treinleiding ontlucht).
In het monoblok bevinden zich een drietal tijdschakelingen die elk zijn opgebouwd uit een:
- vertragingsreservoir;
- drukschakelaar.
De vertragingstijden zijn: 60, 2,5 en 3,5 s. Alleen de drukschakelaars van de laatste twee
zijn direct gekoppeld met hun tijdreservoir. Met deze schakeling kan poort 4 op verschillende
manieren ontlucht worden. De omstandigheden waarbij poort 4 ontlucht wordt, zijn in figuur
10.7-2 aangegeven. Beginvoorwaarde is voeding op poort 3.
Om leiding 4 voor langere tijd afgesloten te houden dient binnen 65 s even naar situatie 3
overgestapt te worden.
"0" = ontluchten
"1" = belucht
|
Fig. 10.7-2 Stuurdiagram
10.7.1 Toepassing in het materieel opbouw
De drukschakelaars in het monoblok 40 hebben de volgende elektrische functies:
- 4F196 voor de lampfuncties;
- 4F197 voor de zoemerfuncties.
Op het monoblok zijn aangesloten:
- de voeding poort 3 vanaf de HR-leiding;
- een aantal kleppen op de stuurpoorten 1 en 2, te weten:
- een voetbediende klep 34 C;
- een handbediende klep 34 B.
- een dodemanklep 33 ontlucht de TL als zijn stuurleiding
ontlucht wordt door het monoblok.
10.7.2 Werking
Aan de hand van de schema's is de werking beschreven als:
- de dodeman niet in dienst is;
- de dodeman in dienst is.
dodeman niet in dienst:
- geen rijrichting gekozen;
- de voet-/handbediende klep onbediend.
Nu is via 34 A:
- poort 2 van 40 bediend;
- poort 3 van 34 B belucht.
Poort 2 en 1 van 40 belucht is gelijk aan de situatie 1 (fig.
10.7-2);
de
TL wordt niet door de dodemanklep ontlucht.
dodeman in dienst:
Situatie:
- stuurstroom ingeschakeld;
- pedaal 34 C of 34 B bediend, zodat de differentiaalklep tegen de veerdruk
bediend is;
- rijrichting gekozen (34 A).
Nu wordt poort 1 van 40 belucht en poort 2 ontlucht, dis is gelijk aan situatie 2
(fig.
10.7-2).
Na 60 s belucht 4F196 en de lamp 2H194 gaat branden. 2,5 s Later ontlucht 4F197 en de
zoemer werkt. 2,5 s Later ontlucht de dodemanklep 33 zodat een snelremming intreedt.
Had men de dodeman binnen de 60 s even losgelaten dan ontlucht poort 1 van 40, dit is
situatie 3 (fig.
10.7-2) waarvoor geldt dat de 60 s tijdschakeling
gereset wordt. Als men de dodeman langere tijd loslaat dan:
- sluit 4F196 (lamp);
- sluit 2 s later 4F197 (zoemer werkt);
- 2,5 s later ontlucht de dodemanklep 33.
De bedieningvan de dodeman zal correct zijn als steeds binnen 60 s de dodeman handklep
of pedaal niet langer dan 2,5 s losgelaten wordt.
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006