Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
12. Beveiliging en signalering
De beveiliging van de tractie-installatie is ondergebracht op de printen in cassette 05 in de
apparatenkast (zie fig.
12-1). Bij ingeschakelde batterijschakelaars worden
de elektronica-cassettes 05 en 06, gevoed vanaf draad 100 (24 V).
12.1 Spanningsbeveiliging
12.1.1 Controle generatorspanning
Bij draaiende dieselmotor levert de hulpgenerator spanning. Via draad 314, automaat 3F49 en
draad 300 komt de generatorspanning op print 2A213. Wanneer de generatorspanning hoog genoeg is,
is het relais K1 op print 2A213 bekrachtigd via de elektronica. Relais K2 is hierdoor spanningsloos.
Daalt de generatorspanning beneden de minimum waarde, dan vervalt de bekrachtiging van relais K1.
Relais K2 wordt nu bekrachtigd via draad 298, waarop bij draaiende dieselmotor 24 V staat
(zie
10.2).
Relais K2 houdt zichzelf op via draad 231. Op de print brandt led "Be".
Via een contact van relais K2 en een diode, komt spanning op doorgaande draad 021. Hierdoor brandt
in de bediende cabine meldlamp 3H101 ("batterij").
Stijgt de generatorspanning weer, dan wordt via de elektronica relais K1 weer bekrachtig. Met de
drukknop op print 2A213 kan de melding worden ontgrendeld. Daardoor valt relais K2 af, waardoor de
led en de meldlamp doven.
12.1.2 Beveiliging 24 V net
Met behulp van print 2A25 wordt de spanning van het 24 V-net gecontroleerd. Wanneer de
spanning op voedingsdraad 230 daalt beneden de 21,5 V, dan valt via de elektronica de
bekrachtiging van relais K2 op print 2A25 weg, zodat:
- het relais 6K351 afvalt, waardoor de verwarmingsapparatuur wordt uitgeschakeld
(zie 13);
- draad 508 spanningsloos wordt, waardoor een deel van de treinverlichting wordt uitgeschakeld
(zie 14.1.2);
- doorgaande draad 021 spanning krijgt, waardoor meldlamp 3H103 (batterij) in de bediende
cabine gat branden;
- op print 2A25 gaat de led "mi" branden.
Wanneer de spanning weer stijgt tot ca. 24 V, wordt relais K2 weer bekrachtigd, waardoor
de normale bedrijfssituatie wordt hersteld. Stijgt de spanning op draad 230 boven de 30 V,
dan valt de bekrachtiging van relais K1 op print 2A25 weg. Hierdoor gaat de led "ma" op
de print branden en wordt draad 315 spanningsloos. Relais 3K26 valt af, waardoor het maakcontact
opent en de veldbekrachtiging van de hulpgenerator wegvalt. De maximum spanningsbeveiliging wordt
in de elektronica op print 2A25 vergrendeld. Tevens gaat door het wegvallen van de generatorspanning
de melddddlamp 3H101 "batterij" in de cabine branden (zie
12.1.1).
De vergrendeling kan, indien de spanning op draad 230 daalt tot ca. 28 V, worden opgeheven
met de drukknop op de print. Hierdoor dooft de led en wordt relais 3K26 weer bekrachtigd, waardoor
de hulpgenerator weer op spanning komt. Hierdoor vervalt ook de signalering generatorspanning.
12.1.3 Beveiliging elektronica voeding
De elektronicaprinten in de cassettes 05 en 06, worden behalve met 24 V, ook gevoed met
15 V en 7,5 V. De 15 V en 7,5 V wordt per cassette afgeleid van 24 V op
de printen 2A200 (cassette 05) en 2A144 (cassette 06).
De 15 V en 7,5 V worden tegen overspanning beveiligd met behulp van print 2A221.
Wanneer de 15 V en 7,5 V van beide cassettes in orde is, zijn op print 2A221 de relais
K1 en K2 bekrachtigd. Via automaat 2F72 en het contact van relais K1 op print 2A221 staat op draad
171, 24 V. Draad 171 levert de 24 V-voeding van voedingsprint 2A144. Relais K1 schakelt
de voeding in van voedingsprint 2A200, vanaf automaat 2F47.
Wanneer in de 15 V en 7,5 V voorziening van de cassettes 05 en 06 overspanning
optreedt, valt via de elektronica op print 2A221 de bekrachtiging van de relais K1 en
K2 weg, hierdoor wordt:
- de voeding van beide cassettes uitgeschakeld;
- de dieselmotor van de betreffende installatie gestopt, via het maakcontact van relais K1,
dat in het dieselmotor beveiligingscircuit is opgenomen
(zie 10.2).
Tevens gaat op print 2A221 led M1 (cassette 05) of led M2 (cassette 06) branden.
De beveiliging spreekt eveneens aan, indien één van de printen niet goed in de
cassette is geplaatst. Draad 250 is op iedere print via de contacten b 30 en z 30
doorgelast en op print 2A200 verbonden met draad 280, hierop staat 24 V.
Wanneer op z 18 van print 2A221 de spanning wegvalt, door onderbreking van draad 250, valt
de bekrachtiging van relais K1 en K2 weg. De led "On" gaat branden. Wanneer
één van de beveiligingen op print 2A221 aanspreekt, moet, nadat de storing is
opgeheven, worden ontgrendeld met de drukknop op de print. Hierdoor komen de relais K1 en K2 op,
zodat de elektronica weer in bedrijf komt.
12.2 Waterniveau
12.2.1 Algemeen
Het koelwatercircuit is voorzien van een evenwichtsreservoir
(zie
6.4).
In dit evenwichtsreservoir zijn de elektroden 2B230 aangebracht, die in combinatie met print 2A214
het waterpeil bewaakt.
12.2.2 Signalering
Op print 2A214 wordt een wisselspanning opgewekt. Via de draden 225, 226 en 227, komt de
wisselspanning op de elektroden 2B230. Wanneer beide elektroden geheel onder water zijn (voldoende
koelwater aanwezig), dan vormt het water een geleider, zodat stroom kan lopen via de draden 225,
226 en 227. Hierdoor zijn op print 2A214 de relais K1, K2 en K3 bekrachtigd:
- de led's op de print en de meldlamp koelwater zijn gedoofd;
- er is voldaan aan de voorwaarden voor het in bedrijf zijn van de dieselmotor
(zie 10.2).
Daalt het koelwaterniveau onder de bovenste elektrode, dan wordt draad 227 spanningsloos,
waardoor relais K2 afvalt. Hierdoor gaat de led branden en via doorgaande draad 022 brandt de
meldlamp "koelwater" 2H102 in de bediende cabine. Wordt voldoende koelwater bijgevuld,
dan komt relais K2 weer op en vervalt de melding.
12.2.3 Beveiliging
Daalt het koelwater beneden minimum peil, dan wordt draad 226 spanningsloos, waardoor relais
K1 afvalt. Omdat relais K1 afvalt, valt via de elektronica ook de bekrachtiging van relais K3 weg.
Hierdoor gaat de led "min" op print 2A214 branden, wordt de dieselmotor gestopt
(zie
10.2) en de oliekachel uitgeschakeld
(zie
13.3).
Relais K3 wordt weer bekrachtigd indien:
- koelwater wordt bijgevuld;
- de beveiliging wordt ontgrendeld met de drukknop op de print.
12.3 Temperatuurbeveiliging
12.3.1 Koelwatertemperatuur
Print 2A219 bewaakt de koelwatertemperatuur (zie
16.5.2).
Het signaal wordt tevens gebruikt als beveiliging voor de tractie-installatie:
- is de koelwatertemperatuur lager dan 40ºC, dan is relais K2 op de print niet bekrachtigd.
Hierdoor brandt de led "min" op de print en is het startcircuit van de dieselmotor onderbroken.
Hierdoor is het starten van de dieselmotor niet mogelijk
(zie 10.2);
- is de koelwatertemperatuur lager dan 93ºC dan is relais K1 bekrachtigd. Via een contact
van relais K1 is het mogelijk de vulklep van de turbo-transmissie te bekrachtigen
(zie 10.3);
- komt de koelwatertemperatuur hoger dan 93ºC, dan valt relais K1 af. Hierdoor wordt
draad 208 spanningsloos, zodat de turbo-transmissie niet kan worden gevuld.
Via een tweede contact van relais K1 komt spanning op draad 235, waardoor de toerenregeling van
de dieselmotor naar leegloop wordt gestuurd (zie
10.3).
Tevens gaat de led "max" op de print 2A219 branden. Wanneer de koelwatertemperatuur hoger
dan 93ºC is geweest, dan kan de installatie alleen in normaal bedrijf komen indien ontgrendeld
wordt met de drukknop op de print.
12.3.2 Olietemperatuur turbo-transmissie
Print 2A218 bewaakt de temperatuur van de olie in de turbo-transmissie. In het oliecircuit van
de turbo-transmissie is de weerstandsthermometer 2P282 opgenomen, in serie met de compensatieweerstand
2R232.2. De temperatuurafhankelijke spanning over deze weerstanden wordt versterkt. Normaal is het
relais K1 op print 2A218 bekrachtigd, waardoor in principe de vulklep van de turbo-transmissie
bekrachtigd kan worden (zie
10.3).
Wordt de temperatuur van de olie in de turbo-transmissie hoger dan 125ºC, dan valt het relais
K1 op de print af. Hierdoor:
- kan de vulklep van de turbo-transmissie niet bekrachtigd worden (draad 207 wordt spanningsloos);
- wordt via draad 236 de toerenregeling van de dieselmotor naar leegloop gestuurd;
- gaat de led op de print branden.
Met de drukknop op de print moet, nadat de olie is afgekoeld, de beveiliging ontgrendeld worden.
12.4 Koelwatercirculatie
Als beveiliging van de dieselmotorinstallatie is, bij de koelwaterpomp van de dieselmotor, een
toerentalopnemer 2B266 geplaatst. Deze opnemer geeft een toerenafhankelijke frequentie af. Deze
frequentie wordt, via draad 229A, aangeboden aan de elektronische schakelaar 2A454. Bij een
frequentie van 35 Hz komt spanning op draad 229. Hierdoor wordt op print 2A208 het relais K3
bekrachtigd. Wanneer door een defecte aandrijving de koelwaterpomp niet draait, wordt relais K3
spanningsloos. Hierdoor krijgt relais K6 spanning via het verbreekcontact van relais K3, via het
gesloten contact op print 2A222 en via draad 298. Relais K6 maakt een houdcircuit via draad 231
en het geopende contact op print 2A205 (dit contact is geopend tijdens starten van de dieselmotor).
De beveiliging is nu vergrendeld. Van relais K3 en K6 zijn contacten opgenomen in het
beveiligingscircuit van de dieselmotor (zie
10.2).
Deze contacten zijn nu beiden geopend, zodat de dieselmotor stopt. Daardoor wordt draad 298
spanningsloos (zie
10.2), zodat door bediening van de
drukknop 03 op de print de beveiliging ontgrendeld kan worden. Bij aanspreken van deze beveiliging
gaat led 3 op print 2A208 branden.
12.5 Smeeroliedruk
Het smeeroliedrukcontact 2F451 bewaakt de smeeroliedruk van de dieselmotor. Wanneer de
smeeroliedruk de vereiste waarde heeft, is smeeroliedrukcontact 2F451 gesloten. Hierdoor komt via
draad 228 het relais K2 op print 2A208 op. Een verbreekcontact van relais K2 voorkomt dat relais
K5 opkomt. Wanneer tijdens het starten van de dieselmotor, nog niet voldoende smeeroliedruk is
opgebouwd, is relais K2 niet op, omdat draad 231 tijdens starten spanningsloos is
(zie
10.2).
Van de relais K2 en K5 zijn contacten opgenomen in het beveiligingscircuit van de dieselmotor.
Wanneer in bedrijf dit circuit wordt onderbroken, dan stopt de dieselmotor.
Als het smeeroliedrukcontact 2F451 opent, dan valt relais K2 af. Daardoor wordt relais K5
bekrachtigd en houdt zichzelf op via het gesloten contact op print 2A205 en draad 231.
Waneer deze beveiliging aanspreekt, gaat led 2 op print 2A208 branden. De beveiliging wordt
ontgrendeld door bediening van drukknop 02 op de print.
12.6 Brandmelding
12.6.1 Algemeen
In de omgeving van de dieselmotor en de oliekachel zijn thermiche brandmelders 6S237,
2S236.1, -.2 en -.3 aangebracht. Het cotact van elk van deze brandmelders sluit bij een
omgevingstemperatuur van ca. 180ºC.
12.6.2 Werking
Wanneer één van de brandmeldercontacten sluit, krijgt relais 2K211 via de draden
230 en 247 spanning. Het relais komt op, zodat het verbreekcontact van relais 2K211 opent.
Door het openen van het verbreekcontact wordt op print 2A208 het relais K1 spanningsloos.
Hierdoor komt relais K4 op de print op. Via het wisselcontact van relais K4:
- wordt een houdcircuit voor relais K4 gemaakt;
- gaat led 1 op print 2A108 branden;
- krijgt doorgaande draad 023 spanning vanaf draad 230;
- via draad 023 gaat de meldlamp "brand" 2H103 in de bediende cabine branden.
Wanneer de oorzaak van de brand is opgeheven, opent het brandmeldercontact 6S237, waardoor
relais 2K211 weer afvalt. Hierdoor komt op print 2A108 relais K1 op. Relais K4 valt echter niet
af door het houdcircuit. Hierdoor blijven ook de led en de meldlamp branden. Nadat met drukknop
01 op de print is ontgrendeld wordt het houdcircuit onderbroken, zodat relais
K4 afvalt en de melding wordt beëindigd.
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006