Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
13. Verwarming en ventilatie
13.1 Algemeen
De DH-treinstellen worden verwarmd met een heetwatersysteem. In het interieur van elk rijtuig
zijn gelamelleerde radiatoren geplaatst in de lengterichting van de bak. Deze radiatoren zijn
opgenomen in het verwarmingscircuit (zie fig.
13.1-1).
Als warmtebron dient een oliekachel. Het verwarmingssysteem is gekoppeld aan het koelsysteem van
de dieselmotor.
Hierdoor is het mogelijk het koelwater voor te verwarmen met de oliekachel. Bij draaiende
dieselmotor wordt de warmteafgifte van de motor benut voor de verwarming van het interieur.
Indien dit onvoldoende is, waardoor de watertemperatuur lager dan 70ºC zal worden, wordt
de oliekachel ingeschakeld. Een elektronische regeling zorgt voor de juiste interieurtemperatuur
met behulp van de regelklep KW.
Fig. 13.1-1 Koelwater- en verwarmingscircuit
MT | = voeler mengwatertemperatuur (regelapparatuur) |
TW1 | = maximaal thermostaat oliekachel |
TM1 | = temperatuur beveiliging koelwatercircuit |
M | = circulatiepomp koelwater |
MW | = circulatiepomp verwarming |
T | = thermostaat cabineverwarming |
KW | = regelklep verwarmingscircuit |
VT | = temperatuurvoeler verwarmingscircuit |
AT | = voeler buitentemperatuur |
RT | = voeler rijtuigtemperatuur |
13.2 Oliekachel
De oliekachel die in het verwarmingscircuit is opgenomen, is voorzien van een automatisch
gestuurde oliebrander en een ketel. Bij het brandergedeelte behoren tevens:
- een elektronisch gestuurde ontsteking;
- een brandstofklep;
- een verstuiver;
- een brandstofpomp/-verstuiver;
- een vlambewaking.
Fig. 13.2-1 De oliekachel
Bij het in bedrijf komen van de oliekachel wordt allereerst de elektromotor van de
brandstofpomp/ventilator ingeschakeld, zodat buitenlucht wordt aangezogen en brandstofdruk wordt
opgebouwd. Na 30 s wordt de brandstofklep geopend en komt de ontsteking in werking.
Hierdoor komt de in de verbrandingskamer ingespoten brandstof tot ontbranding. Het al dan niet
tot ontbranding komen van het brandstof-lucht mengsel wordt gesignaleerd door de vlambewaking.
In de warmtewisselaar wordt het water verwarmd van het verwarmingscircuit.
Via een opening in de verbrandingskamer verlaten de uitlaatgassen de oliekachel. Deze worden
afgevoerd via een uitlaatleiding die uitmond op het dak van het treinstel. Het branderhuis is
scharnierend aan de warmtewisselaar bevestigd. Wanneer het branderhuis wordt geopend, wordt door
microschakelaars het elektrisch circuit onderbroken, zodat de oliebrander niet in werking kan
komen. Stijgt de temperatuur hoger dan 93ºC, dan wordt door de maximaalthermostaat TW 1
(6S355) de oliekachel uitgeschakeld.
13.3 In- en uitschakelen
13.3.1 Inschakelen
De verwarmingsinstallatie wordt ingeschakeld door op de Hagenuk elektronicacassette de
draaibare schakelaar "aan-uit" in de stand "aan" te zetten
(zie fig.
13.3.1-1).
De elektronica wordt nu gevoed vanuit het 24 V-boordnet en in de schakelaar gaat een
meldlamp branden. Door het inschakelen van de verwarmingsinstallatie, worden de relais
6K362 en 6K361 bekrachtigd, waardoor de circulatiepompen van het verwarmingscircuit 6M359
en van het koelwatercircuit 6M358, worden ingeschakeld. Indien het treinstel is aangesloten
op de depotvoeding, wordt de installatie gevoed door het netlaadapparaat. Wanneer in dit
geval de schoonmaakverlichting ingeschakeld wordt
(zie
14.1.3), in verband met de beperkte capaciteit van
het netlaadapparaat, wordt de pomp van het verwarmingscircuit uitgeschakeld door het
verbreekcontact van relais 5K327. Daalt de spanning van het 24 V-boordnet lager dan
21,5 V, dan komt de minimum spanningsbewaking in werking. Daardoor valt het relais 3K351 af
(zie
12.1.2), zodat de spanning van de gehele
verwarmingsinstallatie wordt afgeschakeld.
Fig. 13.3.1-1 Elektronicacassette van de verwarming
13.3.2 Temperatuurkeuze
Met de temperatuurkeuzeschakelaar 6S360 (zie fig.
13.3.2-1), kan de
rijtuigtemperatuur worden ingesteld.
Stand 1 - 20ºC
Stand 2 - 22ºC
Stand 3 - 24ºC
Stand 4 - warmhouden 7ºC.
De stand van de schakelaar beïnvloedt de elektronische regelapparatuur, waardoor de
interieurtemperatuur een andere waarde aanneemt.
Fig. 13.3.2-1 Temperatuurkeuzeschakelaar
13.3.3 Warmhouden
In de stand warmhouden wordt de watertemperatuur (voeler VT), tussen 40ºC en 46ºC
gehouden. Daardoor wordt bevriezing van het koelwatercircuit voorkomen.
13.3.4 Uitschakelen
De verwarmingsinstallatie wordt uitgeschakeld door de schakelaar "aan-uit" in de
stand "uit" te zetten. Hierdoor wordt in de elektronica een relais bekrachtigd, dat
de "aan-uit" schakelaar overbrucht. Daardoor blijft gedurende 15 s de voeding
aanwezig en vindt er naventilatie plaats. Na 15 s valt het relais af en is de verwarming
uitgeschakeld. Normaal dient de verwarmingsinstallatie in bedrijf gehouden te worden met de
temperatuurkeuzeschakelaar in de stand "warmhouden".
13.4 Regeling verwarming
Voor de schakelloop van de verwarming, zie fig.
13.4-1.
Na het inschakelen van de verwarming komen de beide circulatiepompen in bedrijf. Afhankelijk van
de watertemperatuur, komt ook de oliekachel in werking, daartoe moet echter aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan:
- het contact van de temperatuurbegrenzing 93ºC, 6S355 is gesloten;
- in het watercircuit is voldoende water aanwezig, zodat het contact op print 2A202
gesloten is (zie 12.2).
Fig. 13.4-1 Schakelverloop Hagenuk verwarming
Opmerking:
De elektronische regeling van de Hagenuk verwarming wordt beschreven in de BEA C6516/XVI.
13.4.1 Temperatuurregeling
De rijtuigtemperatuur wordt elektronisch geregeld met behulp van de elektrisch gestuurde
driewegmengklep KW, 6M354. Afhankelijk van de stand van de temperatuurkeuzeschakelaar 6S360,
wordt de heetwatertemperatuur tussen de 70ºC (stand 1 tot en met 3) en 76ºC, of
tussen 40ºC (stand 4) en 46ºC geregeld.
De temperatuurregeling wordt beïnvloed door:
- de mengwatertemperatuur MT, voeler 6B356;
- de heetwatertemperatuur VT, voeler 6B357;
- de buitentemperatuur AT, voeler 6B365;
- de rijtuigtemperatuur RT, voeler 6B366.
De driewegmengklep KW wordt, door het aansturen van triac 1 of 2, linksom of rechtsom
gestuurd, waardoor warmer/kouder warm water door het verwarmingscircuit wordt gestuurd.
Het aansturen van de driewegmengklep KW, gaat gepaard met het afwisselend oplichten van de
leds "triac 1" en "triac 2" op de elektronicacassette.
Daalt de koelwatertemperatuur lager dan 40ºC, respectievelijk 70ºC, dan wordt de
oliebrander ingeschakeld.
13.4.2 Inschakelen oliekachel
Door de elektronica wordt relais 6K363 bekrachtigd, waardoor bij de oliebrander de
ventilator/brandstofpomp wordt ingeschakeld. De leds "relais 2" en "ventilatie"
op de cassette gaan branden. Na ca. 30 s opent de brandstofklep en wordt de ontsteking
ingeschakeld. Komt binnen 5 s daarna het brandstof-/luchtmengsel tot ontbranding, dan
wordt dit met behulp van een foto-ëlektrische cel gedetecteerd en blijft de kachel in bedrijf.
De led "vlam" gaat branden. Dooft de vlam, of brandt deze onregelmatig, dan vindt
opnieuw ontsteking plaats. Vindt binnen 5 s geen ontbranding plaats, dan sluit de
brandstofklep en valt de brander op storing. Gedurende 15 s vindt naventilatie plaats.
De led "storing" gaat branden. Gedurende naventilatie brandt de bijbehorende led.
Met de drukknop ontstoren op de elektronicacassette, kan de installatie worden ontgrendeld,
eventueel wordt dan automatisch de oliekachel opnieuw ingeschakeld.
Wanneer de watertemperatuur is gestegen tot 46ºC, respectievelijk 76ºC of 93ºC,
dan sluit de brandstofklep. De oliebrander wordt uitgeschakeld en gedurende 15 s vindt
naventilatie plaats.
13.4.3 Beproeving
Oliekachel
Met de testschakelaar "in/uit" op print A5 op de cassette, kan de oliekachel worden
beproefd. Door deze schakelaar in de stand "in" te drukken, wordt een te lage
watertemperatuur gesimuleerd, waardoor de oliekachel ingeschakeld wordt. Drukt men de schakelaar
naar "uit", dan wordt een te hoge watertemperatuur gesimuleerd, waardoor de oliekachel
wordt uitgeschakeld.
Mengkraan
Met de testschakelaar "warm/koud" op print A5, kan de driewegmengklep worden beproefd.
Plaatst men deze schakelaar in de stand "warm", dan wordt de mengklep naar
de stand warmer gestuurd. Wordt de schakelaar in de stand "koud" geplaatst, dan wordt de
mengklep naar de stand kouder gestuurd.
13.5 Cabineverwarming
De cabineverwarming bestaat uit een warmtewisselaar waar met behulp van een ventilator lucht
langs geblazen wordt. Het warme water wordt betrokken van het hoofdcircuit. De waterdoorstroming
is onafhankelijk van de KW-klepstand, van de rijtuigverwarming. De cabinetemperatuur wordt geregeld
met een thermostaatkraan, die met de hand kan worden ingesteld op de gewenste temperatuur. De
temperatuur kan traploos geregeld worden tussen 12ºC en 24ºC. De door de warmtewisselaar
verwarmde lucht, kan met een handbediende klep (zie fig.
13.5-1), langs de
cabineruit en/of -vloer geblazen worden. De ventilator van de cabineverwarming kan eventueel
uitgeschakeld worden. Met handbediende klep A kan gekozen worden voor meer of minder recirculatie.
Fig. 13.5-1 Regelkleppen cabineverwarming
13.5.1 Ventilator cabineverwarming
De ventilator 6M374 van de cabineverwarming kan worden in- en uitgeschakeld, met de schakelaar
"verwarmingsventilator" 6S375 in de cabine. Op deze schakelaar komt spanning indien het
relais 2K124.1 is bekrachtigd. Relais 2K124.1 komt op indien in één van de cabines
de stuurstroom is ingeschakeld (spanning op doorgaande draad 017).
Door schakelaar verwarmingsventilator 6S375 in de stand "1/2" of "1" te
plaatsen, komt spanning op de gehele of de helft van de veldwikkeling van de ventilatormotor,
waardoor deze met twee snelheden kan draaien.
13.6 Tyfoonverwarming
In de tyfoons zijn weerstanden ingebouwd, waarmee deze verwarmd kunnen worden om bevriezing te
voorkomen. Op schakelaar "tyfoonverwarming" 6S460 komt spanning nadat, na het inschakelen
van de stuurstroom in de desbetreffende cabine, het relais 2K124.2 is opgekomen (spanning op draad
102, zie
10.1).
Door het inschakelen van de schakelaar "tyfoonverwarming" 6S460 worden de beide
verwarmingsweerstanden 6R459.1 en 6R459.2 ingeschakeld.
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006