Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
14. Verlichting
14.1 Rijtuigverlichting
14.1.1 Algemeen
Fig. 14.1.1-1 Plaatsing treinverlichting
De verlichting in de DH-treinstellen bestaat uit:
- 40 W en 20 W TL-armaturen.
De reizigersafdelingen zijn voorzien van 40 W-armaturen, terwijl op de balkons en in het
toilet 20 W-armaturen zijn toegepast. De TL-verlichting wordt gevoed vanuit het 24 V-net.
Iedere TL-buis is voorzien van een transistorvoorschakelapparaat, dat zorgt voor de benodigde
wisselspanning.
De plaatsing van de armaturen is aangegeven in figuur
14.1.1-1.
14.1.2 Bediening van de verlichting
Fig. 14.1.2-1 Bedieningsschakelaars verlichting (in cabine)
Wanneer de batterijschakelaars ingeschakeld zijn, staat 24 V op draad 100. Als de
stuurstroomschakelaar ingeschakeld wordt, staat eveneens 24 V op draad 102 en komt relais
2K130 op. Via een contact van relais 2K130 is draad 140 verbonden met de min. De rijtuigverlichting
kan worden ingeschakeld door bediening van de verende schakelaar 5S113, waardoor een plus komt op
relais 5K319. Dit relais heeft een houdcircuit en blijft dus op, als de schakelaar wordt losgelaten.
Via een contact van relais 5K319 komt relais 5K323.1 op, waardoor verlichtingsgroep 1 ingeschakeld
wordt. Als de dieselmotor draait, de hulpgenerator voldoende spanning levert, de
depotvoedingschakelaar 3S39 uitstaat, is relais 5K326 op. Via de contacten van relais 5K326, komen
de relais 5K323.2 en 5K323.3 op. Hierdoor worden ook de verlichtingsgroepen 2 en 3 ingeschakeld.
Wanneer de hulpgenerator niet goed functioneert en de batterijspanning teveel daalt, valt
relais 5K326 af, waardoor ook de relais 5K323.2 en 5K323.3 afvallen. Verlichtingsgroep 1 blijft
in bedrijf als noodverlichting. Wanneer de dieselmotor wordt gestopt, valt ook relais 5K326 af,
waardoor de verlichtingsgroepen 2 en 3 uitvallen. Het uitschakelen van de rijtuigverlichting, doet
men met behulp van de verende schakelaar 5S113. Drukt men deze schakelaar naar "uit", dan
wordt relais 5K319 spanningsloos en valt af. Hierdoor vallen de relais 5K323.1, 5K323.2 en 5K323.3
af, zodat de verlichting uitgeschakeld wordt.
Via doorgaande draad 037, de koppeldozen op de automatische koppeling, worden de in- of
uitschakelcommando's doorgegeven aan de installaties in gekoppelde treinstellen, waar op
voorwaarde dat de batterijschakelaars instaan, de verlichting eveneens in- en uitgeschakeld wordt.
14.1.3 Schoonmaakverlichting
Fig. 14.1.3-1 Schakelaar schoonmaakverlichting
Voor de materieelverzorgers, is in de apparatenkast op het balkon, de schakelaar 5S535
(fig.
14.1.3-1) aangebracht, waarmee de verlichting in het betreffende
rijtuig kan worden ingeschakeld, zonder dat de stuurstroomschakelaar instaat.
Als de batterijschakelaars instaan, wordt door de schakelaar 5S335 in te schakelen, relais
5K321.1, verlichtingsgroep 1 ingeschakeld.
Als de depotschakelaar 3S39 instaat, wordt via het hulprelais 5K327, bovendien
verlichtingsgroep 2 ingeschakeld. Verlichtingsgroep 3 wordt niet ingeschakeld, omdat relais
5K326 niet op is. Het relais 5K327 heeft ook een contact dat omschakelt, waardoor op het balkon,
twee extra lampen worden bijgeschakeld op verlichtingsgroep 1 (de instapverlichting)
De schoonmaakverlichting wordt uitgeschakeld door de schakelaar 5S335 weer uit te schakelen.
Hierdoor worden alle relais weer spanningsloos.
14.1.4 Instapverlichting
Voor het treinpersoneel is een instapverlichtingsschakeling aangebracht (zie fig.
14.1.4-1). Door deze instapverlichting is het mogelijk, van buitenaf,
twee TL-buizen in te schakelen, zodat men het treinstel niet in het donker hoeft te betreden.
De TL-buizen die dienen voor de instapverlichting, bevinden zich op het balkon achter de cabine,
en maken nadat de treinverlichting is ingeschakeld, deel uit va de normale balkonverlichting.
Om de instapverlichting in te kunnen schakelen, moet de batterijschakelaar instaan. De voeding
wordt via automaat 3F48 rechtstreeks vanaf de batterij betrokken. Via het niet bediende contact
van relais 5K329, staat op draad 509 een spanning van 24 V.
Fig. 14.1.4-1 Drukknop instapverlichting
Wanneer één van de drukknoppen 5S334 aan de buitenzijde van de bak bediend wordt,
schakelt het pulsrelais 5K330 om, en blijft in de nieuwe stand staan. Het contact van relais 5K330
schakelt om, waardoor twee TL-buizen van 20 W op het balkon, via het gesloten contact van
relais 5K319 spanning krijgen. Hiermee is de instapverlichting ingeschakeld.
Wanneer de stuurstroom ingeschakeld wordt, zal op draad 102 spanning staan, zodat relais 5K329
opkomt. Met de drukknop 5S333, kan nu de instapverlichting in de cabine, weer worden uitgeschakeld.
Alvorens de instapverlichting wordt uitgeschakeld, moet echter om te voorkomen dat men in het
donker komt, de cabineverlichting worden ingeschakeld.
Als na het inschakelen van de instapverlichting, de rijtuigverlichting wordt ingeschakeld, dan
werken de twee TL-buizen van de instapverlichting, normaal via verlichtingsgroep 1. In het rijtuig
waarin zich de bediende cabine bevindt, zal de spanning voor de twee instapverlichtingsbuizen via
het contact van relais 5K330 komen, wanneer deze buizen normaal werken als rijtuigverlichting.
In alle andere rijtuigen (waarin de stuurstroom schakelaars niet instaan), komen de relais 5K329
niet op, zodat via het niet bediende contact van relais 5K329 en via het bediende contact van
relais 5K319 het relais 5K331 opkomt. Nu krijgen dus de twee TL-buien van de instapverlichting,
spanning via het contact van relais 5K331.
14.2 Cabine- en meterverlichting
14.2.1 Cabineverlichting
De cabineverlichting is samengesteld uit drie gloeilampen.Eén lamp van 40 W 5E305,
us viir de algemene verlichting, terwijl twee lampen van 20 W zijn geplaatst bij de
achterwand van de cabine, 5E306 en 5E307 bij de dienstregelinghouder. De tuimelschakelaar 5S300
dient voor het inschakelen van de 40 W lamp (naar boven) en voor het inschakelen van de
totale cabineverlichting (naar beneden).
Voor de cabineverlichting is het niet nodig de stuurstroom in te schakelen, de spanning wordt
verkregen vanaf draad 100.
14.2.1 Meterverlichting
Met de tuimelschakelaar 5S301 wordt de verlichting van de toerentalmeters en de andere
instrumenten in de stuurtafel ingeschakeld. De regelbare weerstand 5R312 dient voor het dimmen
van de meterverlichting.
14.3 Front- en sluitseinverlichting
Met de tuimelschakelaar 5S288 en 5S289 kunnen de linker en rechter front- en sluitseinen
worden ingeschakeld. De midden seinverlichting wordt ingeschakeld met schakelaar 5S290.
Voor de frontseinen zijn duplolampen toegepast, waarvan de lichtopbrengst met dimschakelaar
5S292 wordt omgeschakeld.
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006