Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
5. Constructie en inrichting
5.1 Algemeen
Fig. 5.1-1 Opbouw van de rijtuigvloer
Bij de DH-treinstellen is voor de bakconstructie gebruik gemaakt van lichte gewalste
staalprofielen. Hierdoor kon het treingewicht laag blijven. Delen van de bakconstructie
zijn in seriefabrikage vervaardigd en vervolgens samengebouwd.
5.2 Rijtuigbak
De rijtuigbak is uitgevoerd als geheel gelaste zelfdragende constructie. De rijtuigvloer
bestaat uit gegolfd staalplaat, met een dikte van 1,25 mm. De vloer is geïsoleerd met
glaswol, zie figuur
5.1-1.
In de zijwanden zijn ramen aangebracht, die om en om zijn voorzien van een schuifraam.
De balkons zijn te betreden via zwaaizwenkdeuren in de zijwanden. Deze worden
elektropneumatisch bediend (zie
15).
Als scheiding tussen de balkons en het reizigersgedeelte, zijn schuifdeuren toegepast,
die met de hand worden geopend en gesloten.
De cabines zijn toegankelijk via de grote balkons. In de achterwand van de cabines, bevindt
zich de toegangsdeur en een venster.
De kop van de rijtuigen is voorzien van een grote, dubbele voorruit. Aan de onder- en
bovenzijde zijn profielen geplaatst als versterking van de neus.
5.3 Draaistellen
Iedere rijtuigbak rust op twee twee-assige draaistellen:
- een motordraaistel en een loopdraaistel. De radstand van de draaistellen is 2000 mm.
Het draaistel is opgebouwd uit:
- het draaistelframe;
- de wielstellen;
- het remwerk;
- het veersysteem.
Het veersysteem is onderverdeeld in:
- de primaire vering, bestaande uit dubbele schroefveren, voor de afvering van de
gehele trein behalve de wielstellen;
- de secundaire vering, bestaande uit een dubbele schroefveer aan de linker- en
rechterzijde van het draaistel, als vering tussen het draaistel en de bak.
In de motordraaistellen zijn bijde wielassen voorzien van een tandwielkast voor de
wielaandrijving.
Fig. 5.1-2 Motordraaistel
5.3.1 Draaistelframe
Het draaistelframe is opgebouwd uit aan elkaar gelaste, stalen profielen. De twee gebogen
langsliggers, zijn met twee dwarsbalken aan elkaar gelast. Aan het draaistelframe zijn
bevestingingen gelast voor:
- de zwenkarmen;
- de trekstangen;
- het remwerk;
- de dempers;
- de reactie-armen van de tandwielkasten in het motordraaistl;
- de handremkabel in het loopdraaistel.
5.3.2 Primaire vering
Iedere wielas is met twee zwenkarmen bevestigd aan het draaistelframe. De zwenkarmen zijn in
het draaistelframe gelagerd in silentblocks.
Op de aspot bevindt zich aan de zwenkarmen een veerschotel, met daarin een dubbele schroefveer.
Het draaistelframe rust op deze schroefveer met een kom, die de veer vrijwel geheel opsluit.
Aan de buitenzijde van het draaistel, bevinden zich tussen de aspotten en het draaistelframe
hydraulische dempers.
Fig. 5.3.2-1 Primaire vering met zwenkarm
5.3.3 Secundaire vering
De constructie van de gebogen langsliggers is zodanig, dat het midden de onderste veerschotel
vormt van de secundaire vering. In deze schotel is een grote dubbele schroefveer geplaatst. Boven
op deze veer ligt de bovenste veerschotel. De bovenste veerschotels aan beide zijden van het
draaistel, zijn onderling verbonden door twee stangen. Deze constructie vormt in zijn geheel de
wiegbalk.
Tussen draaistelframe en de bovenste veerschotel, is aan beide zijden van het draaistel een
hydraulische demper geplaatst, om het "dansen" van de bak te beperken.
Tussen draaistelframe en wiegbalk is in horizontale dwarsrichting een hydraulische demper
geplaatst om rollen tegen te gaan.
Binnen de schroefveren bevindt zich een rubber aanslag, als stuitnok tussen de bovenste en
onderste veerschotel, om blokken te voorkomen. Bij een niet belast draaistel, drukt de secundaire
vering de wiegbalk omhoog. De maximale uitzetting van de schroefveren wordt begrensd door
vangkabels aan de zijkanten van het draaistel.
Fig. 5.3.3-1 Secundaire vering
5.3.4 Bakoplegging
Op de vier hoekpunten van de wiegbalk liggen rubber blokken. Links en rechts van het draaistel
zijn de blokken onderling verbonden met metalen strips. Boven ieder rubber blok bevindt zich een
verticale, gedeeltelijk conische, stalen pen. De bak rust op vier rubber blokken, waarbij de
stalen pennen wegvallen in de gaten in het onderstel van de bak. De rubber blokken nemen een deel
van de draaiende beweging van het draaistel ten opzichte van de bak op. Daardoor wordt de
secundaire vering gedeeltelijk ontlast van deze draaibeweging.
5.3.5 Het lemniscaatjuk
Het lemniscaatjuk bestaat uit een in de breedte van het draaistel geplaatste balk. Aan deze
balk zijn de twee trekstangen bevestigd, die overhoeks aangrijpen in het draaistelframe. In het
midden van het lemniscaatjuk zit een rubber gelagerde, conische bus. Aan de onderzijde van de bak
is een pen bevestigd, die in het gat van de meeneeminrichting valt. Aan de onderzijde van het
lemniscaatjuk is de pen in het gat geborgd met een ronde plaat en een bout.
Fig. 5.3.5-1 Lemniscaatjuk met trekstangen
5.3.6 Mechanisch remwerk
Aan de dwarsbalken van het draaistelframe zijn consoles gelast voor de bevestiging van de
remunits. Aan deze consoles is het remwerk met de remcilinders van de schijfremmen opgehangen
(zie fig.
5.3.6-1). De remcilinders bedienen de remschoenen, en zijn
voorzien van ingebouwde automatische remverstellers. Twee remcilinders van het loopdraaistel
onder cabine 1 (aan de tweede as) zijn voorzien van een hulpmechanisme voor de handrem. De
handremkabels van beide remcilinders komen samen bij een aan het draaistelframe gemonteerde
beugel (zie fig.
5.3.6-2). Hier wordt de koppeling gemaakt met een
kabel die naar het handremwiel in cabine 1 loopt.
Fig. 5.3.6-1 Remwerk
|
Fig. 5.3.6-2 Handremkabel bevestiging
|
5.3.7 Wielstellen
De wielstellen zijn uitgevoerd met gebandageerde wielen. Iedere wielas is voorzien van twee
remschijven. De wielaslagering is uitgevoerd met tonlagers. De aspotten zijn voorzien van:
- gevers ten behoeve van anti-blokkeer apparatuur;
- een gever voor de snelheidsmeter
(zie fig. 5.3.7-1).
Aan de onderzijde van iedere aspot is een stalen oog gelast. Met behulp van dit oog kan een
kunstmatige belasting worden aangebracht ten behoeve van het afdraaien van de wielbanden op de
kuilwielenbank.
Fig. 5.3.7-1 Plaatsing asgevers
5.4 Wielstelaandrijving
De wielstellen in het motordraaistel worden aangedreven door de turbo-transmissie. Met een
cardanas is de turbo-transmissie gekoppeld aan de aandrijfzijde "A"
(zie fig.
5.4-1) van een tandwielkast. De tandwielen B en C in
deze tandwielkast drijven een kegelvormig tandwiel aan, dat voor een haakse overbrenging
zorgt op de wielas. De as waarin tandwiel C is gemonteerd, is naar buiten gebracht, zodat
deze via een cardanas tevens zorgt voor de aandrijving van een kegelvormig tandwiel in een
tweede tandwielkast. Hier wordt via een haakse overbrenging ook de tweede wielas aangedreven.
Aan de buitenzijde van de tandwielkasten bevindt zich een stalen oog. Hieraan is een
reactie-arm gemonteerd met een bevestigingspunt aan het draaistelframe.
De tandwielkasten zijn voorzien van een peilvenster voor het controleren van het smeeroliepeil.
Fig. 5.4-1 Wielstelaandriving
5.5 Koppelen van treinstellen
De DH-treinstellen zijn met behulp van de automatische koppeling onderling koppelbaar.
Maximaal kunnen 6 bakken worden gekoppeld. Een elektrische koppeling vindt hierbij plaats
met de aan de zijkanten geplaatste elektrische koppeldozen
(zie fig.
5.5-1).
Voor afslepen mag gekoppeld worden met:
- Materieel '64;
- Intercitymaterieel (ICM);
- SGM.
Bij koppelen met bovengenoemd materieel moet erop worden gelet dat de automatische
koppeling geheel vrijloopt. De elektrische koppeldozen dienen buiten dienst gesteld te worden.
Fig. 5.5-1 Automatische koppeling
5.6 Watervoorziening van het toilet
Voor de watervoorziening is een met glasvezel versterkt, polyester reservoir van 200 liter
opgehangen boven de toiletruimte. De vorm en materiaalkeuze voorkomen schade aan het reservoir
bij bevriezing.
Via vulleidingen die aan beide zijden van het treinstel uitmonden, wordt het reservoir
gevuld. Een overloopleiding, waarop ook de afvoer van de wasbak is aangesloten, voorkomt
overvullen van het reservoir. Een vlotter bedient via een kabel, een mechanische peilinrichting.
Met een handel wordt een klep bedient, die de spoeling van het toilet vrijgeeft.
Met een voetpedaal wordt de klep, die de leiding van de kraan boven de wasbak afgesloten
houdt, geopend. In de leidingen bevindt zich alleen water, tijdens het vullen van het reservoir,
of tijdens het in werking zijn van de spoeling.
Fig. 5.6-1 Watervoorziening toilet
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006