Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
6. Dieselmotorinstallatie
6.1 Dieselmotor
De dieselmotor is een Cumminsmotor van het horizontale type. Het cilinderblok van deze
zescilindermotor bestaat uit de cilinderbalk met het bovencarter. De smeeroliebak is met tapbouten
aan het bovencarter bevestigd. De cilinders liggen in lijn; per twee cilinders is een cilinderkop
geplaatst. Iedere cilinderkop, per cilinder, is voorzien van een injector, twee in- en twee
uitlaatkleppen. Twee klepstoters bedienen, paarsgewijs, respectievelijk de in- en uitlaatkleppen.
De injector wordt bediend door een derde stootmechanisme. De injector is een gecombineerde
pompverstuiver. Cummins past het zogenaamde PT-brandstofsysteem toe, waarbij de ingespoten
hoeveelheid brandstof afhankelijk is van een combinatie van druk en tijd. De motor is voorzien van
een drukvulgroep die door de uitlaatgassen wordt aangedreven.
Aan de achterzijde (de niet aandrijfzijde) van de motor bevindt zich de distributietandwielkast
voor de aandrijving van de nokkenas, de brandstofpomp, de smeeroliepomp en de hydropomp
voor de koelerventilator (zie
8.4).
6.1.1 Ophanging van de motor
Aan de dieselmotor zijn twee draagbalken gemonteerd aan drie bevestigingspunten. Deze
draagbalken zijn met vier silentblocks onder de rijtuigbak gemonteerd. Onder de motor is een
metalen plaat aangebracht als bescherming.
6.2 Brandstofcircuit
Fig. 6.2-1 Brandstofcircuit
De brandstof wordt via een zuigleiding vanuit het brandstofreservoir aangezogen door de
brandstofpomp (zie fig.
6.2-2). De brandstofpomp is uitgevoerd als
tandwielpomp. Om de brandstofvoorraad te kunnen controleren is de brandstoftank voozien van
peilvensters. In de zuigleiding zijn een afsluitkraan en een duplexfilter opgenomen. Onder de
brandstoftank is een aftapkraan voor condenswater aangebracht.
In de behuizing van de brandstofpomp is een regulateur aangebracht voor de begrenzing van
het minimum en maximum toerental van de dieselmotor. Bij geopende brandstofklep wordt onder lage
druk (maximum 10 bar) brandsgtof naar de injectors gevoerd. Ongeveer 80% van de aangevoerde
brandstof wordt niet in de verbrandingsruimten ingespoten, maar stroomt langs de injectors via
een retourleiding met een terugslagklep terug in de brandstoftank. De retourbrandstof zorgt voor
koeling van de injectors. Met motorkoppel is afhankelijk van de ingespoten hoeveelheid brandstof.
Doo verdraaiing van de regelstang aan de brandstofpomp wordt de brandstofdruk en daarmee de
inspuiting veranderd. Het toerental van de dieselmotor is steeds afhankelijk van het motorkoppel
en de belasting van de motor. Een elektrische verstelmotor zorgt, via een bedieningskabel, voor
de verdraaiing van de regelstang.
De verstelmotor wordt in trappen (stand 0 t/m 7), langs elektronische weg geregeld (zie
10.4). De verstelmotor beïnvloedt tevens een pneumatische
fijnregelklep, waarmee de luchtdruk wordt verzorgd voor de "primaire beïnvloeding"
van de turbo-transmissie (zie
7). In de brandstofpomp is een
regelaar, de
AFC (Air/Fuel Control) aangebracht. De
AFC is aangesloten op de luchtinlaat van de motor. Bij een
snel oplopend motortoerental past het toerental van de drukvulgroep zich niet direct aan. Hierdoor
is de inlaatluchtdruk te laag. Om te voorkomen dat een onvolledige verbranding optreedt, waardoor
de motor zou gaan roken, begrenst de
AFC de brandstofdruk
in de toevoerleiding naar de motor.
In de behuizing van de brandstofpomp is een magnetisch filter aangebracht. De pomp en de
regulateur worden gesmeerd met gefilterde brandstof.
6.3 Smeeroliecircuit
Fig. 6.3-1 Smeeroliecircuit
Een tandwielpomp verzorgt de smering van de dieselmotor. Via een groffilter wordt de olie uit
het carter aangezogen. Een deel van de olie wordt door een tweede pomp direct via een bypass-filter
naar het carter teruggevoerd. De voor smering benodigde olie doorloopt de smeeroliekoeler en een
filter. De smeeroliekoeler is in het koelwatercircuit van de motor opgenomen.
Achter de koeler bevindt zich een drukregelaar die zorgt voor de juiste smeeroliedruk.
De gekoelde en gefilterde olie wordt naar de hoofd-, drijfstang-, nokkenaslagers en de
klepbediningsmechanismen gevoerd en vloeit hierna terug in het carter. De smeerolie voor de
drukvulgroep en voor de koeling van de zuigerbodems wordt via aparte leidingen aangevoerd.
6.4 Koelwatercircuit
Fig. 6.4-1 Koelwatercircuit
MT | = voeler mengwatertemperatuur (regelapparatuur) |
TW1 | = maximaal thermostaat oliekachel |
TM1 | = temperatuur beveiliging koelwatercircuit |
M | = circulatiepomp koelwater |
MW | = circulatiepomp verwarming |
T | = thermostaat cabineverwarming |
KW | = regelklep verwarmingscircuit |
VT | = temperatuurvoeler verwarmingscircuit |
AT | = voeler buitentemperatuur |
RT | = voeler rijtuigtemperatuur |
Het koelwatercircuit in elk rijtuig is gekoppeld aan het verwarmingscircuit. De koelwaterpomp
van de dieselmotor wordt aangedreven door een V-snaar. Met een spanrol kan de snaarspanning worden
ingesteld (zie fig.
6.4-2). Een toerenopnemer bij de koelwaterpomp
beveiligt de dieselmotorinstallatie tegen een defect in de aandrijving van de pomp (zie
10). De koelwaterpomp pompt het koelwater via het motorblok en
een terugslagklep naar het koelerblok. Is de koelwatertemperatuur laag, dan stroomt via de regelklep
het koelwater alleen door de warmtewisselaars van de hydrostatische- en hydrodynamische installaties.
Via de smeeroliekoeler komt het water terug bij de dieselmotor.
Fig. 6.4-2 Aandrijving koelwaterpomp
Bereikt het koelwater een temperatuur van 83ºC, dan begint het koelwater tevens de
koeler in het koelerblok te doorlopen en begint de ventilator te draaien
(zie
8).
Anti-corrosie filters beschermen de installatie tegen corrosie. Een deel van het koelwater
doorloopt, bij ingeschakelde verwarming, het verwarmingscircuit via de koelwatercirculatiepomp
M. Het koelwatercircuit is voorzien van een evenwichtsreservoir
(zie fig.
6.4-3), waarop enkele automatische ontluchters zijn aangesloten.
In het evenwichtsreservoir zijn elektroes aangebracht waarmee het waterniveau wordt gecontroleerd
en waarmee de installatie wordt beschermd tegen een te laag koelwaterniveau. Tevens is het
evenwichtsreservoir voorzien van kijkvensters.
Fig. 6.4-3 Evenwichtsreservoir
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006