Niels z'n Wadloper Bladzijde
C 6501: Beschrijving Treinstellen
Deel VIII: DH 2-treinstellen
1987
Met deze uitgave uit 1987 is de uitgave uit 1980 komen te vervallen.
7. Turbo-transmissie
Het DH-materieel is het eerste materieeltype bij NS waarbij in de tractie-installatie gebruik
is gemaakt van een hydraulische turbo-transmissie. Daarom is de turbo-transmissie vrij uitgebreid
beschreven.
7.1 Algemeen
De turbo-transmissie ofwel hydrodynamische aandrijving in de tractie-installatie van het
DH-treinstel vormt de koppeling tussen de dieselmotor en de wielasaandrijving. Het toerental
van de dieselmotor is regelbaar vanaf leegloop- tot maximum toerental (resp. 750-2100 omw/min).
De turbo-transmissie werkt zodanig dat het afgegeven toerental van de turbo-transmissie kan
oplopen vanaf nul afhankelijk van het dieselmotortoerental. Bij stilsand van het treinstel is
het wielastoerental nul en het toerental van de dieselmotor minimaal 750 omw./min.
Bij wegrijden wordt het motortoerental verhoogd, terwijl het toerental van de wielassen
langzaam oploopt, evenredig met de treinsnelheid. Het aanzetkoppel is hoog en neemt af naarmate
de treinstelheid toeneemt. Tussen de dieselmotor en de wielwassen bevinden zich ten behoeve van
de aandrijving van het treinstel de volgende apparaten:
- turbo-transmissie;
- tandwielkasten;
- cardanassen.
(Zie fig.
7.1-1).
Fig. 7.1-1 Tractie-installatie
7.1.1 Bevestiging onder de bak
De turbo-transmissie is op drie punten bevestigd aan twee stalen draagbalken. Deze balken
vormen samen een draagconstructie, die op vier punten aan silentblocks onder de bak is bevestigd
(zie fig.
7.1.1-1).
Fig. 7.1.1-1 Turbo-transmissie onder de rijtuigvloer
7.2 De opbouw en werking van de turbo-transmissie
7.2.1 De opbouw
Fig. 7.2.1-1 Turbo-transmissie
De turbo-transmissie die is toegepast in de DH-treinstellen bestaat uit een koppelomvormer 11
en een hydraulische koppeling 15. Afhankelijk van de rijsnelheid zal het vermogen van de
dieselmotor door de koppelomvormer dan wel de koppeling worden overgedragen op de uitgaande as 23,
en daarmee op de wielaandrijving. De koppelomvormer zowel als de koppeling bestaan uit een
(primair) pompwiel (resp. 151 en 111) die via de aandrijfas 10 en twee tandwielen (101 en 102)
door de dieselmotor worden aangedreven, en een (secundair) turbinewiel (resp. 152 en 112). Pomp-
en turbinewiel zijn uitgevoerd met schoepen. In de koppelomvormer bevindt zich tevens een
leischoepenwiel 113. In bedrijf is: òf de koppelomvormer, òf de hydraulische
koppeling gevuld met olie. De schoepen van het ronddraaiende pompwiel brengen de olie in beweging.
De olie oefent een kracht uit op de schoepen van het turbinewiel, dat zal gaan draaien. Hierdoor
gaat de uitgaande as 23 draaien, waardoor het treinstel gaat rijden. In leegloop zijn de
koppelomvormer en de koppeling beide geleegd en vindt dus geen krachtoverdracht plaats op de
wielasaandrijving.
7.2.2 De koppelomvormer
Fig. 7.2.2-1 Koppelomvormer
De koppelomvormer (11) vormt het koppel om, zodat het bruikbaar is voor tractie. Wanneer het
treinstel stil staat, draait de dieselmotor met leeglooptoerental. Door de tandwieloverbrenging
(101/102) in de turbo-transmissie draait het pompwiel van de koppelomvormer met een toerental
van 1,43 maal dat van de dieselmotor. Bij stilstand van het treinstel bevindt zich geen olie in
het circuit van de koppelomvormer.
Fig. 7.2.2-2 De aandrijving van de vulpomp
Via vertanding 515 en tandwiel 516 wordt de vulpomp 51 aangedreven. De oliedruk die deze pomp
opbouwt varieert tussen 3,2 en 3,6 bar en wordt begrensd door een overstortklep 513. Wanneer het
treinstel moet wegrijden wordt met perslucht de hoofdstuurinrichting (60) omlaag in stand 1
gedrukt. Hiervoor moet aan een aantal elektrische voorwaarden voldaan zijn
(zie
10).
Wordt de hoofdstuurinrichting in stand 1 geschoven, dan pompt de vulpomp via de leidingen 574 en
114 olie in de koppelomvormer. Tevens wordt het toerental van de dieselmotor verhoogd. Het
ronddraaiende pompwiel oefent nu een kracht uit op de olie, die daardoor in beweging komt. De
stromingsrichting van de olie wordt aanvankelijk, door het stilstaande turbinewiel vrijwel
volledig omgekeerd en via de leischoepen teruggevoerd naar het pompwiel. De verliezen zijn dan
maximaal, hetgeen tot uiting komt in de warmt-ontwikkeling in de olie. Door de kracht die de olie
uitoefent op het turbinewiel, zal dit langzaam gaan draaien, waardoor het treinstel gaat rijden.
Doordat nu het turbinewiel draait, verandert de richting waarmee de olie de turbine-schoepen
verlaat. De leischoepen corrigeren deze stromingsrichting, zodat de richting waarmee de olie naar
de pompwiel-schoepen stroomt, nagenoeg constant blijft. Hierdoor blijft de belasting die het
pompwiel vormt voor de dieselmotor vrijwel gelijk. De snelheid van het turbinewiel, en dus de
treinstelheid, neemt toe. Daardoor wordt de afbuiging van de olie die wegstroomt van de
turbine-schoepen steeds minder. Naarmate de snelheid van het turbinewiel toeneemt, neemt het
koppel aan de uitgaande as van de turbo-transmissie af. De leischoepen zijn vast gemonteerd aan
de behuizing van de koppelomvormer. Wanneer het toerental en het koppel aan de uitgaande as een
bepaalde waarde hebben bereikt, vindt een maximale vermogensoverdracht plaats in de koppelomvormer.
Deze situatie wordt bereikt wanneer de treinsnelheid op ca. 68% van de maximum snelheid in de
betreffende rijstand van de dieselmotorinstallatie ligt (in rijstand 7 bij ca. 68 km/uur). Op dit
moment vindt in de turbo-transmissie automatisch een omschakeling plaats. De hoofdstuurinrichting
wordt van stand 1 in stand 2 gestuurd, met als gevolg dat de koppelomvormer wordt geleegd en
gelijktijdig de hydraulische koppeling wordt gevuld. Het vullen en legen van respectievelijk de
koppeling en de koppelomvormer overlapt elkaar, zodat geen sterke verandering optreedt in de
belasting van de dieselmotor (zie
7.4).
7.2.3 De hydraulische koppeling
De hydraulische koppeling 15 is opgebouwd uit een pompwiel 151 en een turbinewiel 152. Het
pompwiel wordt via de aandrijfas 10 aangedreven door de dieselmotor. De pompwielen van de
hydraulische koppeling en van de koppelomvormer zijn beide aan as 103 bevestigd en hebben daarom
hetzelfde toerental. Beide turbinewielen zijn bevestigd aan de uitgaande as 23 en hebben ook een
gelijk toerental.
Fig. 7.2.3-1 Hydraulische koppeling
In de hydraulische koppeling is geen leischoepenwiel gemonteerd, zodat bij de met olie gevulde
koppeling het toerental van het turbinewiel dat van het pompwiel volgt. Ten gevolge van enige slip
blijft echter het toerental van het turbinewiel steeds een paar procent achter bij dat van het
pompwiel. Dit heeft een temperatuurverhoging van de olie tot gevolg. Met een warmtewisselaar in de
koelerinstallatie wordt de olie gekoeld.
7.3 Omkeerinrichting
In de rijrichting "achteruit" is de draairichting van de uitgaande as 20 tegengesteld
aan de draairichting van de as 23 die wordt aangedreven door het in bedrijf zijnde turbinewiel.
In deze situatie koppelt schakelas 310 het tussentandwiel 232 met de ingaande as 23. Tandwiel 232
grijpt in met tandwiel 201 dat as 20 aandrijft. Bij wisselen van rijrichting wordt met perslucht
de schakelstang 308 omgeschakeld. Dan grijpt de schakelas in met tussentandwiel 231. Dit tandwiel
drijft tandwiel 221 aan, en via as 22 ook tandwiel 222. Tandwiel 222 grijpt in met tandwiel 201,
zodat de draairichting van de uitgaande as nu gelijk is aan de draairichting van as 23
(rijrichting "vooruit").
Fig. 7.3-1 Omkeerinrichting (rijrichting "achteruit")
7.4 De schakelapparatuur
7.4.1 De hoofdstuurinrichting
Fig. 7.4.1-1 Hoofdstuurinrichting
De hoofdstuurinrichting bestaat uit een pneumatisch gedeelte en een hydraulisch gedeelte.
De hoofdstuurinrichting kent drie standen, n.l. de leegloopstand
(fig.
7.4.1-1 links), stand 1
(fig.
7.4.1-1 midden) en stand 2
(fig.
7.4.1-1 rechts).
In bedrijf staat de hoofdstuurinrichting, afhankelijk van de treinsnelheid en de ingestelde
rijstand (1 t/m 7) in stand 1 of stand 2. In stand 1 is de koppelomvormer gevuld, in stand
2 de hydraulische koppeling. Het in bedrijf stellen vindt plaats door bekrachtiging van een
elektro-pneumatische klep die leiding 603 belucht (zie
10).
Het omschakelen van stand 1 naar stand 2 of omgekeerd gebeurt automatisch met stuurolie.
Het omschakelen wordt geregeld door de schakelregulateur (zie
7.4.2).
Fig. 7.4.1-2 Hoofdstuurinrichting aan de turbo-transmissie
7.4.2 De schakelregulateur
Fig. 7.4.2-1 Sturing omschakelen
De schakelregulateur 62 wordt aangedreven door de aandrijftandwielen aan de uitgaande as
(zie fig.
7.4.2-1).
De vlieggewichten draaien dus een toerental dat evenredig is aan de treinsnelheid. Het
omschakelpunt van de regulateur ligt bij ca. 68% van de in een bepaalde rijstand maximale
snelheid. Met stuurluchtdruk op leiding 654 geeft de primaire beïnvloeder 65 een tegendruk
via tuimelaar 623, die afhankelijk is van de rijstand. Wanneer het omschakelpunt is bereikt opent
de klep, zodat stuurolie in leiding 626 komt. Door de smoring 662 komt langzaam stuurdruk op de
hoofdstuurinrichting, die daardoor begint om te schakelen. Door de snelschakelklep 66 schakelt de
hoofdstuurinrichting vervolgens versneld door naar stand 2. Terugschakelen vindt plaats wanneer
de treinsnelheid is afgenomen tot ca. 62%. De klep in de regulateur sluit weer, waardoor eest de
snelschakelklep terugkomt en dan vertraagd de stuurdruk verdwijnt. De hoofdstuurinrichting komt
geleidelijk weer van stand 2 naar stand 1. Het geleidelijk op- en terugschakelen heeft een
overlapping van het vullen en legen van koppeling en koppelomvormer tot gevolg.
7.4.3 De tastklep
De tastklep 38 controleert of het treinstel al dan niet stilstaat. De tastvinger 385 is
tegen de tussen-as 22 gemonteerd. Wanneer deze as draait, sluit de tastklep. Staat het treinstel
stil, dus de tussen-as draait niet, dan opent de klep. Alleen wanneer de tastklep geopend is, kan
de stuurdruk voor het wisselen van rijrichting de schakelzuiger 307 bereiken.
Deze bladzijde is het laatst gewijzigd op 24 april 2006